Lerarenhandleiding Practicum
Lesduur= 60 minuten
Orientatie: (lesopening: activeren van voorkennis/doelen verduidelijken)
Leerdoel: Aan het einde van het practicum zijn de leerlingen zich ervan bewust dat geschreven tekst op verschillende manier geïnterpreteerd kan worden.
Bespreek met de leerlingen wat drama inhoudt. Leg uit dat een sociaal veilig klimaat van belang is bij drama. Vraag waarom een veilig klimaat belangrijk is. Vertel hierbij dat iedereen bij drama kan laten zien wat hij/zij wil, maar dat uitlachen niet geaccepteerd is, omdat het een serieus onderwerp betreft maar ook omdat iedereen iets probeert en het misschien wel heel spannend, uitlachen helpt hier niet bij.
Benadruk de omgang van de leerlingen met elkaar en vertel ze dat je met respect met elkaar om moet gaan. Helemaal met deze situaties. Zorg ervoor dat het duidelijk is voor de leerlingen dat het nagespeelde scenario’s zijn!
Geef duidelijk aan dat gedrag dat niet volgens de regels is niet geaccepteerd wordt en zeg dat dit inhoudt dat je dan niet meer mee kan doen met het practicum.
Uitleg/Instructie (met hele groep)
Voor de onervaren drama klassen is een warming-up belangrijk. Om ervoor te zorgen dat iedereen in de sfeer van drama komt, geef je een gebaar en geluid door wat steeds groter moet worden. Vertel hierbij dat het geluid in het midden van de kring nog niet heel groot kan zijn en dat je een geleidelijke verandering verwacht. Vraag erna of er een leerling is die ook een geluid wil verzinnen.
De warming-up voor alle groepen is de emotiebus. De emotiebus gaat om het herkennen en overnemen van emoties. Maak een bus aan de hand van stoelen. Hierbij staat voorin de bus 1 stoel, de stoel van de buschauffeur. Maak hierachter een opstelling van 6 tot 8/10 stoelen. Bepaal zelf hoeveel stoelen de leerlingen aankunnen, voor de bus is concentratie nodig, houdt hier dus rekening mee bij het bepalen van het aantal plekken in de bus.
Leg uit dat jullie met de emotiebus gaan werken. De emotiebus heeft een chauffeur en … aantal passagiers. De chauffeur zit in de bus met een emotie, misschien is die wel heel blij, want het is bijna weekend, het is heerlijk weer en lekker rustig op de weg. Bij de emotiebus hoeft geen gebruik gemaakt te worden van teksten. De oefening berust vooral op het gebruik van lichaamstaal en gezichtsuitdrukking voor het uitdrukken van emoties. Vermeld bij de oefening dan ook aan de kinderen dat je geen geschreeuw etc wil horen, je wil de emotie zien aan de hand van de gezichtsuitdrukking en de lichaamstaal van de kinderen. Vertel dat de bus de emotie aanneemt van de laatste passagier die is ingestapt. De hele bus wordt dus steeds een nieuwe emotie.
Kies een chauffeur uit, laat de chauffeur plaatsnemen en vertel dat de chauffeur een emotie moet aannemen. De chauffeur vertrekt vanaf de halte, benoem de emotie die je als docent bij de chauffeur ziet en maak een verhaal van het busavontuur. Vertel dat de bus aankomt bij de eerste bushalte, hier stapt (noem de naam van een leerling) op. Benoem dat de leerling zodra deze opstapt in de emotie moet zitten. Geef ze dus een halve minuut om zich te concentreren en in de emotie te zitten die ze uitstralen. Benoem dat ze op weg naar de ingang van de bus de emotie al moeten uitstralen. Laat de leerling plaatsnemen achter in de bus. Vraag aan de klas wat voor emotie ze zien en geef iemand de buurt. Maak het verhaal opweg naar de volgende bushalte. Als de laatste emotie bijvoorbeeld angst is vertel hier dan een stukje bij zoals waar diegene bang voor is en wat je in de bus ziet gebeuren. Benoem een nieuwe leerling voor de volgende halte. Ga zo door en bespreek de emotiebus na de eerste keer. De tweede keer wil je bij elke passagier een nieuwe emotie zien, schrijf op het bord de emoties die geweest zijn, een emotie mag ook een staat zijn waarin de leerling zich bevindt, zoals dronkenschap etc.
Doe de emotiebus zo vaak als de leerlingen het leuk vinden en het goed gaat. Sluit de emotiebus af met het benoemen van verschillende emoties die voorbij zijn gekomen en geef complimenten aan goede emoties.
Verwerking (Met de leerkracht of zelfstandig)
Kondig aan dat jullie scenario’s na gaan spelen. Leg aan de leerlingen die niet weten wat dat is uit wat een scenario inhoudt: het naspelen van een gebeurtenis in de werkelijkheid.
Geef een voorbeeld met de zin: ‘’hé, sukkel, lukt het?’’ Zeg dit op twee verschillende manieren, manier één is een boze manier en manier twee is een leuke en spelenede manier. Vraag wat het verschil is tussen de twee manieren en leg uit dat op social media het ook voorkomt dat dingen anders overkomen dan hoe iemand dit bedoelt.
Vraag aan de klas of zij hier ook weleens mee te maken hebben gehad en bespreek de voorbeelden.
Bespreek vervolgens de volgende scenarios. Schrijf een gesprek op het bord, neem als voorbeeld een gesprek uit een eigen meegemaakt gesprek, van u of van een van de leerlingen. Houdt hierbij rekening met de gepastheid voor de leeftijd.
Werk het gesprek uit op het bord. Geef aan dat de leerlingen gaan oefenen met het verplaatsen in een ander persoon en het inzicht krijgen dat dingen op verschillende manieren gelezen kunnen worden. Kies twee leerlingen uit, geef hen de opdracht in overleg verschillende emoties te bedenken bij het gegeven scenario. Bespreek met de leerlingen de twee beste emoties/gemoedstoestand (dronken is geen emotie, wel een gemoedstoetand) en geef ze de opdracht het scenario voor de klas voor te doen. Hierbij wordt het eerst op een manier gedaan, deze manier bespreek je na met de klas, daarna op een andere emotie/gemoestoestand. Bespreek het verschil en waar het wellicht ''fout'' kan zijn gegaan. Geef aan dat het vaak voorkomt dat persoon één het op een bepaalde manier leest/stuurt en persoon twee het toch anders opvat.
Laat meerder personen voorbeelden geven, zij mogen ook zelf voorbeelden bedenken.
Feedback en evaluatie (terugkoppeling van lesdoel en nabespreking van de les).
Sluit de les af met een kleine cooling down. Laat alle leerlingen plaatsnemen in een kring. Vertel dat er straks iemand wordt weggestuurd en dat er dan één ''leider'' wordt gekozen. De leider gaat bewegingen maken en de rest van de kring gaat deze nadoen, het is natuurlijk de bedoeling dat we bijna allemaal tegerlijkertijd de beweginigen maken zodat degene die weggestuurd is niet gelijk weet wie de leider is. Stuur iemand de klas uit en kies een leider. Geef aan dat hoe sneller hij bewegingen maakt hoe moeilijker het is om deze mooi tegerlijktijd te laten plaatsvinden. Laat de leerling die weggestuurd is weer ophalen en begin het spel.
Herhaal dit enkele keren en sluit de les af.