1.7 Longen (pulmonis)

Op onze route door het ademhalingsstelsel heeft de lucht al een aardige weg afgelegd voordat het in de longen (pulmonis) beland. In feite lijken de longen op omgekeerde bomen met de luchtpijp als stam van de boom, de bronchiën als de takken en de longblaasjes (alveoli) als bladeren.

De longen (pulmonis) bevinden zich in de borstkas en worden omringd (beschermd) door de ribben. Het menselijk lichaam bezit twee longen (linker- en rechterlong).

Tussen de borstwand en de longen bevinden zich twee longvliezen (pleurabladen), waarmee de longen in feite vast zitten aan de borstkas. Wanneer de borstkas uitzet bij inademen, worden de longen automatisch meegetrokken en zetten dus ook uit. Hierdoor kan de lucht ongehinderd de longen instromen.

Tussen de longvliezen zit een soort 'glijmiddel'. De vliezen kunnen hierdoor over elkaar bewegen, zonder te beschadigen. Eén van de longvliezen zit vast aan het orgaan (visceral pleura) en het andere vlies zit vast tegen de wand (parietal pleura). Tussen de vliezen zit een holte (pleuraholte). Deze holte is vacuüm. Als de borstkas uitzet, gaat het parietal pleura mee. Door het vacuüm wordt het volgende vlies (visceral pleura) meegetrokken en zet de long automatisch mee uit. Er blijft altijd een restje lucht in de longen (residuaal volume). Hierdoor hoeft er minder kracht uitgeoefend te worden wanneer de longen weer gevuld worden. Aan de onderkant van de longen bevindt zich het middenrif (diafragma). Door het samentrekken en ontspannen van het diafragma kunnen de longen uitzetten en krimpen waardoor de ademhaling ontstaat.

Bron: https://www.gezondheidsplein.nl/menselijk-lichaam/longen/item45076