Alle bacteriƫn, schimmels, planten en dieren bestaan uit cellen. Cellen zijn de bouwstenen van levende wezens.
Cellen zien er verschillend uit. De cellen van dieren(en mensen) zien er heel anders uit dan de cellen van planten.
Elk cel bevat cytoplasma en is omgeven door een dun vlies: het celmembraan. Het cytoplasma bestaat uit water met opgeloste stoffen. Het celmembraan speelt een rol bij de opname en afgifte van stoffen. De celkern bevindt zich in het cytoplasma. De celkern is omgeven door het kernmembraan. In de celkern bevinden zich chromosomen. Chromosomen zijn dunne langgerekte 'draden'. Ze liggen in een celkern door elkaar. Met een microscoop zijn de chromosomen in een celkern niet zichtbaar. Als een cel zich gaat delen, worden de chromosomen wel zichtbaar. Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA.
Schematische tekeningen van een dierlijke cel
DNA regelt alles wat er in de cel gebeurt. Het bevat informatie over allerlei eigenschappen. Deze informatie komt van je ouders, bijvoorbeeld de kleur van je haar. Eigenschappen waarvan de informatie van je ouders komt, noem je erfelijke eigenschappen. Andere voorbeelden van erfelijke eigenschappen zijn bijvoorbeeld de kleur van je ogen, de vorm van je neus, een kuiltje in je kin en of je rechtshandig of linkshandig bent.