Bij zwakke werkwoorden zijn er twee verschillende uitgangen, namelijk stam+te(n) en stam+de(n).
Wanneer gebruik je stam+de(n)?
De stam krijg je door het hele werkwoord -en te doen.
In alle overgebleven gevallen.
Dus als de eindletter NIET in 't exkofschip zit.
| Ik | Stam + de |
| Jij/u, hij, zij, het | Stam + de |
| Wij, jullie/u, zij | Stam + den |
De kaars ....... (branden) tien uur lang.
Voorbeeld:
1. Branden -en = brand.
Dus brand is de stam.
2. De kaars is een het-vorm.
Bij de het-vorm geldt stam+de.
Dus brand+de.
4. Dus, de kaars brandde tien uur lang.