Sterke werkwoorden veranderen als ze van tijd veranderen.
Er zijn veel sterke werkwoorden.
Deze werkwoorden moet je gewoon onthouden.
Voorbeelden van sterke werkwoorden
| Tegenwoordige tijd | Verleden tijd | ||
| worden | werden | ||
| buigen | bogen | ||
| lopen | liepen | ||
| beginnen | begonnen | ||
| lezen | lazen | ||
| zijn | waren | ||
| kijken | keken | ||
| zingen | zongen |
Voorbeeld:
1. Het publiek .... (buigen) gisteren voor de koning.
2. Buigen wordt bogen in de verleden tijd.
3. Het schema van het werkwoorden bogen is als volgt:
| Ik | boog |
| Jij/u | boog |
| Hij | boog |
| Zij | boog |
| Het | boog |
| Wij | bogen |
| Jullie/u | bogen |
| Zij | bogen |
4. Het publiek is een het-vorm.
5. Dus, het publiek boog gisteren voor de koning.