koolhydraten en ons lichaam

De belangrijkste functie van koolhydraten is om te zorgen voor directe celenergie in de vorm van glucose. Alle verteerbare koolhydraten moeten worden omgezet in monosachariden. Fructose en galactose moeten eerst in de lever worden omgezet in glucose. Glucose die niet direct voor energie nodig is, wordt in de spiercellen en lever opgeslagen als glycogeen, dat later gebruikt wordt. Glucode en glycogeen zijn uitwisselbaar. Bij voldoende glucose worden koolhydraten omgezet in glycogeen. Bij een tekort wordt glycogeen omgezet in glucose. Bij voldoende verteerbare koolhydraten zorgt het lichaam voor een evenwicht tussen het glucosegehalte in het bloed en de glycogeen. Als er een teveel aan koolhydraten is en de lever en spieren verzadigd zijn met glycogeen, wordt de rest omgezet in vet. De voorraden van glycogeen zijn in vergelijking tot de vetvoorraden beperkt. Spieren bevatten genoeg glycogeen om voor ong. 2 uur zware lichamelijke arbeid. Glucose heet ook bloedsuiker. Via bloedvaten wordt het vervoerd. Het glucosegehalte in het bloed is gemiddeld 0,8 gram per liter. Dit schommelt tussen de 0,6 en 1,4 gram per liter. Dit wordt geregeld door een aantal hormonen, o.a. insuline.

suikerziekte

Bij suikerziekte werkt de alvleesklier niet meer goed en is de aanmaak van insuline verstoord. Insuline zorgt er namelijk voor dat glucose kan worden opgenomen in de lichaamscellen. Bij een tekort of afwezigheid van insuline raakt de energievoorziening ontregeld, de lichaamscellen gaan over op vetzuurverbranding voor energie en het bloedsuikergehalte stijgt naar 2 tot boven de 3,5 gram per liter. Te weinig glucose in het bloed is vooral nadelig voor de hersencellen omdat ze voor hun energievoorziening helemaal afhankelijk zijn van glucose. Ze kunnen niet vetzuren als energiebron gebruiken. De hersenen verbruiken 20% van de glucose in het bloed. Bij een te lage bloedsuikerspiegel heb je een slechtere concentratie en kun je duizelig worden. Je hebt per dag gemiddeld 200 gram koolhydraten nodig. Als er een tekort is aan koolhydraten gaat het lichaam vetten gebruiken uit de vetvoorraad om aan energie te komen. Daardoor val je af. Als er te weinig reservevet, dan worden eiwitten afgebroken voor energie, dit moet liever voorkomen worden.

Eerst dacht men dat voedingsvezels geen rol speelden bij energievoorziening omdat het spijsverteringssysteem voedingsvezels niet kan afbreken. Bij onderzoek is gebleken dat sommige vezels met behulp van bacterien in de dikke darm kunnen worden afbegroken en energie leveren (2 kcal/g). Vezels zijn een voedingsbron voor deze bacterien. Bij de afbraak wordt boterzuur (butyraat) gevormd. Boterzuur is een belangrijke energiebron voor de darmcellen. Het houdt de darmwand gezond en stimuleert de groei van goede darmbacterien (lactobacillen en bifidobacterien). Aandoeningen zoals obstipatie en darmuitstulpingen komen vooral voor in de welvarende westerse landen die meestal een vezelarm dieet gebruiken. Net als vetten vertagen vezels het legen van de maag waardoor er eerder een gevoel van verzadiging is. In de dunne darm vertragen ze de opname van voedingsstoffen door de darmwand. In de dikke darm zijn vezels een belangrijke voedingsstof voor de colibacterien. Deze bacterien breken cellulose gdeeeltelijk af. Doordat vezels vocht vast kunnen houden, hebben ze een laxerende werking. Het zijn vooral de onoplosbare vezels cellulose en lignine uit granen, die voor een snelle doorgamg door de dikke darm zorgen. De oplosbare vezels pectine, gom en hemicellulose hebben vooral een positieve invloed op de spijsvertering door het vertragen van de spijsbrij in de maag en dunne darm. Deze vezels zorgen ook voor het transport van afvalstoffen en werken cholesterolverlagend. Ze kunnen cholesterol, sporen van vet en zware metalen aan zich binden, zodat die via de darm het lichaam verlaten. Dit heeft ook een negatief effect, omdat ze ook nuttige sporenelementen zoals calcium, ijzer en zink kunnen verwijderen. Een te vezelrijk dieet is dus ook niet goed.

groep soort koolhydraat voedingsmiddel
Monosachariden glucose en fructose fruit,honing
Disachariden lactose, maltose en sacharose melk en melkproducten
Polysachariden zetmeel aardappelen, peulvruchten, groenten, graanproducten, brood, broodproducten,deegwaren, rijst
Voedingsvezel cellulose,  hemicellulose, pectine, guargom, lignine aardappelen, peulvruchten, zilvervliesrijst, volkoren graanproducten, volkoren deegwaren, roggebrood, havermout, muesli