Paarden reageren op prikkels van buitenaf. Ze nemen dus allerlei dingen waar in hun omgeving. Hun gedrag wordt voor een groot deel bepaald door wat ze waarnemen. De zintuigen van een paard zijn
De reuk
De reuk is bij een paard sterk ontwikkeld. De aanwezigheid van een ander paard kan nog uren daarna door een paard waargenomen worden. Onbekende soortgenoten worden besnuffeld. Paarden kunnen elkaar en hun woonomgeving aan de geur herkennen. Veulens herkennen de geur van hun moeder en andersom. De angst voor vreemde voorwerpen verdwijnt pas als eraan geroken is. Hengsten bakenen hun terrein vaak af met urine en mest. Geur is ook belangrijk bij het seksuele gedrag. De hengstige merrie geeft een duidelijk geurboodschap aan de hengst.
Paarden kunnen menselijke geuren waarnemen en daarmee ook ontdekken of je zenuwachtig of bang bent. Bepaalde scherpe geuren, zoals parfum of rook vindt een paard meestal onprettig.
Het gehoor
Ook het gehoor is zeer goed ontwikkeld. De grote, beweeglijke oorschelp is hierbij een goede hulp. Door de oren voortdurend te bewegen bepaalt het paard de plek waar het geluid vandaan komt. Paarden kunnen veel meer horen dan wij. Daardoor kan het voorkomen dat een paard schrikt van een geluid dat wij veel minder of helemaal niet horen. Dit zijn vooral de hoge sissende geluiden, zoals die van een spuitbus.
De stand van de oren geeft de gemoedstoestand van het paard heel duidelijk weer. Als ze sterk naar voren gericht staan, geeft dit aan dat het paard aandacht heeft voor een bepaald voorwerp. Als het paard ontspannen is, liggen de oren laag en slap. Staan de oren naar achteren dan heeft het paard het niet naar zijn zin. Draaiende beweeglijke oren zijn het kenmerk van een oplettend paard. Als een paard in de groep de oren plat heeft en het hoofd naar beneden dan betekent dit dat het zich onderdanig opstelt.
Ieder paard heeft zijn eigen stemgeluid. Daaraan kunnen zij elkaar binnen de groep herkennen. Het veulen leert snel het geluid van zijn moeder herkennen en daarmee ook wat zijn moeder van hem wil.
Elk geluid heeft voor het paard een betekenis. Als je tegen een paard spreekt, is vooral belangrijk welke toon je gebruikt en niet wat je zegt. Die toon kan geruststellend en kalmerend zijn, maar ook angstaanjagend. Daar is het paard heel gevoelig voor.
De smaak
Het is per paard nogal verschillend hoe de smaak ontwikkeld is. Sommige paarden eten zonder veel problemen bedorven voedsel, terwijl ander datzelfde voedsel niet aanraken. Een paard wordt niet door reuk of smaak gewaarschuwd tegen het eten van planten die schadelijk zijn voor zijn gezondheid. Het eten van taxus, rododendron, nachtschade, acacia en jacobskruiskruid kan zelfs dodelijk zijn. Het is belangrijk daar bij het weiden van paarden op te letten. Er wordt gezegd dat paarden van zoete dingen houden, maar dit is nooit bewezen. Sommige paarden lijken juist bittere planten zoals smeerwortel of witlofwortel heerlijk te vinden.
Het gezicht
Het gezicht is bij een paard minder ontwikkeld dan het gehoor. Een paardenoog ziet anders dan een mensenoog. Een paard ziet minder details, maar kleine bewegingen, ook in de verte ziet het paard heel scherp. Paarden zien dingen dus vooral als totale massa en herkennen iets aan zijn omtrek. Daarom schrikken ze soms van bukkende mensen, de omtrek is dan onherkenbaar geworden.
Alles wat verder weg is dan 400 meter moet een paard waarnemen in combinatie met andere zintuigen. Door de plaatsing van de ogen kan een paard met recht gericht hoofd de gehele horizon zien. Een paard kan ongeveer 340 graden om zich heen kijken. Het paard is een vluchtdier, het moet achter zich kunnen kijken om het mogelijke gevaar te zien. In het gezichtsveld van een paard komen maar twee blinde vlekken voor. Dit zijn de plaatsen die zich binnen afstand van 1,20 meter voor het paard en direct achter het paard bevinden.
Het paard kan de ogen onafhankelijk van elkaar bewegen. Daardoor is het mogelijk om met het ene oog vooruit te kijken en met het andere oog opzij. Als het hoofd rechtop gehouden wordt, kan het paard niet zien wat erop de grond ligt. Het zal dan het hoofd moeten buigen of het zijwaartse draaien en met een oog naar beneden kijken. Bij veel koudbloedrassen zijn de ogen meer opzij van het hoofd geplaatst. Daardoor kan het wel goed opzij kijken, maar minder goed naar voren.
Het paardenoog is gevoeliger voor zwakke lichtstralen dan het mensenoog. Daardoor ziet het paard in het donker beter. Het paardenoog moet zich echter wel langer aanpassen bij de overgang van licht naar donker.
Het gezichtsveld van een paard: de driehoek vóór hem ziet hij met twee ogen, de twee zijkanten ziet hij met één oog en het smalle deel achter het paard ziet hij niet.