De paardentand

De paardentand heeft een kromme gedaante, en wel zo,dat hij in het bovenste gedeelte meer gekromd is dan in het onderste. Het gevolg hiervan is, dat zolang het bovenste gedeelte nog niet of slechts weinig is afgesleten, de tanden van boven en onder­kaak mooi recht op elkaar staan. Hoe ouder het paard wordt, hoe meer de tanden naar voren gaan staan. Dit noemen we de strekking van de tanden of gewoon de tandstrekking­

­

Bij het jonge paard vormen de reeks snijtanden een halve cirkel, bij het volwassen paard is de cirkel wat minder rond, en bij oude paarden staan ze bijna in een rechte lijn. Dit noemen we de tandboog.

De kroonholten van de snijtanden van de onderkaak zijn 6 mm en die van de bovenkaak 12 mm diep.

De snijtanden slijten jaarlijks ongeveer 2 mm af en worden van onder af ook weer 2 mm vooruit geschoven. De lengte blijft dus schijnbaar het zelfde, maar de vorm van de wrijfvlakte veranderd.

De tand is in zijn bovenste gedeelte als het ware in zijn vorm van voren naar achteren samengedrukt, en onderste gedeelte van links naar rechts. Daardoor zal de wrijfvlakte naarmate de leeftijd vordert een andere vorm aannemen, deze wordt na ovaal geweest te zijn, rond, dan driehoekig en dan verkeerd ovaal.

 

Doorsnede tand onderkaak

Wrijfvlakten paardentand