Bij elke tekst maak je de volgende opdrachten:
1. Markeer alle signaalwoorden in de tekst. Geef bij elk signaalwoord aan welk verband het aangeeft.
2. Verdeel de tekst in een inleiding, kern en slot.
3. Benoem per alinea het deelonderwerp. Kijk goed of meerdere alinea's samen een deelonderwerp vormen.
4. Benoem de tekstsoort en leg uit waarom het deze tekstsoort is.
5. Leg een moeilijke woordenlijst aan. Onderstreep de moeilijke woorden in de tekst en gebruik de woordraadstrategieën om achter de betekenis van het woord te komen.