Aan het begin van alles waren er alleen maar abiotische factoren. Misschien kan je je herinneren dat we het in thema 1 hebben gehad over het ontstaan van het leven. Als je een aantal stoffen bij elkaar neemt en er bliksem/elektriciteit bij doet, dan ontstaan een soort cellen. Dat werden de eerste biotische factoren.
De eerste echte levensvormen op aarde waren bacteriën. Deze bacteriën leefden op een warme stoffige planeet zonder zuurstof. Door een bepaalde mutatie ontstond de eerste bladgroenkorrel. Hoe dat gebeurde leer je in een later thema. Die bladgroenkorrel was het begin van een wereld met glucose en zuurstof! Hierdoor konden andere levensvormen ontstaan, groeien en overleven.
Levenloze gebieden
Op aarde zijn er nog steeds gebieden die levenloos zijn, denk maar aan sommige stukken woestijn of een hele hoge kale berg. Vroeger was de he-le planeet zo. Na het ontstaan van de eerste bladgroenkorrels, namen planten de wereld over. Mossen begonnen langs water randen te groeien en varens kwamen op het vaste land. Daarna ontstonden de zaadplanten en hun zaden verspreidden zich steeds verder het vaste land op, dankzij wind en andere mechanismen. Doordat er steeds meer zuurstof ontstond, konden ook andere levensvormen groeien. Dit werden eerst een soort kleine dieren, die planten aten. Hoe meer planten op 1 gebied, hoe meer diersoorten daar kwamen.
Tegenwoordig gebeurd dit nog steeds op dezelfde manier, alleen dan veeeeeel sneller. Er bestaan namelijk al dieren en zaden enzovoorts, het hoeft niet allemaal opnieuw te ontstaan. Je ziet het proces vaak langs de zee gebeuren. Op het strand is zand, levenloos zand. Dan komen er, door vogels of mensen of de wind, zaadjes van planten op het strand. Niet alle zaden overleven het natuurlijk, want zand wordt heet en is droog en het is moeilijk overleven daar.
De plantjes die het wél overleven noemen we pioniers. Dat betekent "de eersten". Deze pioniersoorten groeien op een verder levenloos gebied en doordat ze dat doen, veranderen ze hun omgeving en microklimaat. De wortels zuigen water uit de omgeving richting de plant én houden het zand vast in een soort klompje. De plant verliest soms bladeren die op het zand vallen en daar dankzij reducenten weer afgebroken worden tot mineralen en voedingsstoffen. De plant geeft schaduw en uit de bladeren verdampt water (als je dit niet meer weet, check dan de wikiwijs van thema 5), waardoor de omgeving koeler aanvoelt.
Al die kleine veranderingen, maken de omgeving iets aangenamer om in te leven. Doordat er wat meer water en voeding is én het niet meer zo heet wordt, kunnen nieuwe zaadjes daar makkelijker overleven! Uiteindelijk trekken die plantjes met hun zaden en vruchten ook diersoorten aan. Als je lang genoeg wacht, dan wordt een strook zand bij de zee met de jaren meer en meer bewoond door grotere planten en dieren. Later gaan er andere plantensoorten groeien, bomen zelfs. Als je dit lang genoeg onverstoord door laat gaan, ontstaat er een bos of een oerwoud. Dit proces noemen we successie. Bij successie gaat een gebied door verschillende "stadia", eerst is het levenloos --> dan komen er pioniers --> dan groeien er meerdere soorten --> dan komen de dieren --> dan komen de grote planten/bomen --> dan noemen we het een bos of oerwoud.
Als de successie tot een eindstadium is gekomen, noemen we dat het "climaxstadium". Dan kunnen er geen nieuwe soorten meer bij, elk stukje grond en elke niche is dan bezet.
Een climaxstadium kan weer een levenloos gebied worden, bijvoorbeeld door een bosbrand!