1. Voedselrelaties

In een ecosysteem heb je verschillende eters. Het ene organisme eet alleen planten (herbivoren) terwijl de andere alleen vlees eet (carnivoren). Er zijn ook organismen die alles eten, zoals de mens, deze noemen we omnivoren.

In een gebied heb je bijvoorbeeld de volgende voedselketen: dit is een reeks soorten, waarbij elke soort een voedselbron is voor de volgende soort in de reeks.

Bij een voedselketen is de eerste schakel altijd een plantensoort (of een algensoort), deze noem je de producent, aangezien deze glucose en zuurstof produceert.
Vervolgens gaat er een pijl door naar een diersoort, de planteneter. Deze noem je de consument  eerste orde, aangezien hij de plant consumeert.
Van de tweede schakel gaat er een pijl naar de derde schakel, de vleeseter. Deze noem je de consument tweede orde.
In een voedselketen kan je soms oneindig veel consumenten hebben, het ligt er aan of er veel roofdieren zijn.


Niet alle planten en dieren worden altijd opgegeten. Ze kunnen ook doodgaan. Deze dode resten van planten en dieren worden als voedsel gebruikt door afvaleters. De resten die deze afvaleters achterlaten, worden daarna afgebroken door bepaalde bacteriën en schimmels. Deze noemen wij de reducenten.

Natuurlijk is er in een ecosysteem nooit één voedselketen. Er zijn er veel meer! Het geheel van al deze voedselketens samen noem je een voedselweb.