2. Oefeningen

  1. Wat is een organisme?
     
  2. Geef vier voorbeelden van organismen.
     
  3. Waarom kunnen organismen niet levenloos zijn?
     
  4. Uitscheiden is géén levenskenmerk.
    a. Waar
    b. Niet waar
     
  5. Noem 2 manieren van ademhalen.
     
  6. Waarom is het handig om te kunnen bewegen?
     
  7. Welke drie soorten van voedselvoorkeuren/ dieeten zijn er?
     
  8. Welke belangrijke stof ademen wij dieren in?
     
  9. Benoem twee zintuigen waarmee je iets kan waarnemen en hoe je dit kan doen.
     
  10. Planten hebben levenskenmerken
    a. Waar
    b. Niet waar
     
  11. Samenvatting
    Maak een samenvatting van de lesstof van deze week. Vul daarbij de woorden op de juiste plekken in. Dit zijn de woorden:
    ademhalen - dood - leven - levend wezen - waarnemen - levenloos  - opnemen en afgeven van stoffen - reageren op de omgeving - levend - uitscheiden - voortplanten - levenskenmerken - voortbestaan

    Biologie gaat over alles wat (1) .................... heeft. Een organisme is een (2) ....................
    Elk organisme heeft (3) .................... Voeden,  (4) .................... en (5) ....................  zijn levenskenmerken die te maken hebben met (6) .................... Bewegen en (7) .................... zijn levenskenmerken die te maken hebben met (8) .................... Groeien en (9) .................... zijn levenskenmerken die te maken hebben met (10) ....................
    Als een organisme levenskenmerken vertoont, is het (11) .................... Als een organisme geen levenskenmerken vertoont, is het (12) ......................... Als een organisme nooit levenskenmerken heeft vertoond is het (13).........................