Als je inademt neem je zuurstof op uit de lucht. Je lichaam geeft de opgebouwde koolstofdioxide (afkomstig van de verbranding) af aan je longen, en dit adem je weer uit. Bij deze uitademing raak je ook water en energie (warmte) kwijt.
Je lichaam doet dus ook aan verbranding. Wij hebben geen benzine of kaarsvet in ons lichaam (gelukkig!), maar wij gebruiken glucose als brandstof. Deze glucose is afkomstig uit het voedsel dat wij eten. Bij deze verbranding komt dus energie vrij, dat wij gebruiken om te bewegen, maar ook voor bepaalde processen in ons lichaam (vertering en het behouden van de lichaamstemperatuur bijvoorbeeld).
Als je erg actief bent, bijvoorbeeld bij het sporten, verbranden je cellen meer glucose en heb je dus meer energie nodig.
In de natuur heb je koudbloedige- en warmbloedige dieren. Is de lichaamstemperatuur gelijk aan de temperatuur van de omgeving, dan is het dier koudbloedig. Wanneer het in de omgeving kouder wordt, past het dier zich dus aan en wordt het lichaam van het dier ook kouder. Slangen zijn bijvoorbeeld koudbloedig.
Bij warmbloedige dieren is de lichaamstemperatuur altijd hetzelfde (constant), bijvoorbeeld bij de mens (ongeveer 37 graden). In hun lichaam vindt voortdurend verbranding plaats.
Warmbloedige dieren beschikken wel over isolatiemiddelen, zoals een dikke vacht, haren en een vetlaagje. Wanneer het winter is, daalt de temperatuur buiten en kost het warmbloedige dieren veel energie om de lichaamstemperatuur op pijl te houden. Om zo min mogelijk energie te verbruiken, houden deze dieren in de winter een winterslaap.
Hoe hoger de lichaamstemperatuur is, hoe meer verbranding er plaats vindt.