1. In de onderstaande tekst missen enkele belangrijke begrippen. Neem de onderstaande letters over en noteer het juiste woord erachter.
Bloed is vloeibaar weefsel. Twee celtypen in het bloed zijn de ... (a) en de ... (b). Het eerste celtype bevat de stof ... (c), waaraan zuurstof kan binden. Beide celtypen worden gemaakt in het ... (d), waar ook ... (e) gemaakt worden. Dit zijn celfragmentjes die belangrijk zijn voor de bloedstolling.
2. In zuurstofarm bloed zit heel veel van een bepaald gas en in zuurstofrijk bloed zit juist heel weinig van dat gas. Welk gas wordt bedoeld? Verklaar je antwoord.
3. In het onderstaande plaatje zie je de schematische weergave van onder andere een deel van de kleine bloedsomloop.
Drie plaatsen zijn aangegeven met de letters P, Q en R.
a) Op welke plaats bevat het bloed de meeste zuurstof?
b) Is dit een hart van een dier met een enkele of dubbele bloedsomloop?
4. Hemoglobine geeft ons bloed de rode kleur. Welk atoom zit in hemoglobine?
5. Witte bloedcellen kunnen van vorm veranderen. Noem twee redenen waarom dit belangrijk is.
6. Als je een wondje hebt, gaat het bloed stollen. Dit kan dankzij speciale eiwitten in het bloed die een soort draden vormen.
a) Hoe noem je deze eiwitten?
b) Met welk bestandsdeel van bloed werken deze eiwitten samen?
c) Beschrijf de rol van de bloedplaatjes bij de vormverandering van deze eiwitten.
d) Wat is het gevolg van de vormverandering van deze eiwitten?
7. In de onderstaande tabel zie je bovenaan de grote bestanddelen van het bloed afgebeeld en links een aantal mogelijke eigenschappen van deze bestanddelen.
a) Neem de tabel over en benoem de bestanddelen door de naam boven de vakjes te schrijven.
b) Zet vervolgens onder elk onderdeel een kruisje als je voor dat onderdeel de zin kan afmaken.