Opdracht 8

Lees de fragmenten en probeer de vragen te beantwoorden.

Fragment 1
'Kijk', zei ik, 'het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,' en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde.
Toen ik een stokoud mannetje decapiteerde, wilde hij het graag van dichtbij zien – zoals ik trouwens verwacht had – dat het bloed breeduit over zijn kleding spatte.

Bron: Maarten ’t Hart, De kroongetuige, De Arbeiderspers Amsterdam 1983

 


Vragen (fragment 1)

  1. Wat wordt er bedoeld met decapiteren?
  2. Welk perspectief wordt hier gebruikt?

Fragment 2
Zilver bladert in het Boek met Duizend Platen.
Hij kijkt naar een man die niet kan lachen. Zweren op zijn mond, zijn neus weggerot, wat tussen zijn benen hangt is rood en ziek. Hij is kaal. Syfilis in het laatste stadium, staat eronder. Met zijn lippen heeft deze man vrouwen gezoend, met zijn neus hun geuren opgesnoven. Zij streelden zijn schouders. Hun vingers trokken door zijn haar. Misschien had hij zwarte krullen, weerbarstig, door geen kam of vet te bedwingen. Zijn ogen zijn aangetast. Zo komen zoeners te pas. Zilver voelt aan zijn krullen en likt zijn lippen. Hij is nog heel.

Bron: Adriaan van Dis, Zilver of het verlies van de onschuld, Uitgeverij Meulenhoff Amsterdam 1988


Vraag (fragment 2)

  1. Wat is hier het perspectief? Ondersteun je antwoord met citaten uit het fragment.

Fragment 3
Ver, ver weg in de tweede wereldoorlog woonde een zekere Anton Steenwijk met zijn ouders en zijn broer aan de rand van Haarlem. Aan een kade, die over een lengte van honderd meter langs het water liep en dan met een flauwe bocht weer een gewone straat werd, stonden vier huizen niet ver van elkaar. Elk omgeven door een tuin hadden zij met hun kleine balkons, erkers en steile daken de allure van villa's, ofschoon zij eerder klein waren dan groot; op de bovenverdieping hadden alle kamers schuine muren. Zij stonden er verveloos en enigszins vervallen bij, want ook in de jaren dertig was er niet veel meer aan gedaan. Elk droeg een brave, burgerlijke naam uit onbezorgder dagen: Welgelegen, Buitenrust, Nooitgedacht, Rustenburg

Bron: Harry Mulisch, De aanslag, De Bezige bij, Amsterdam 1983


Vraag (fragment 3)

  1. Wat is het perspectief in dit citaat? Ondersteun je antwoord met een citaat.