Boek 9 - havo 5

Bezonken rood - Jeroen Brouwers

Samenvating

De eerste bladzijde van Bezonken rood is een losse, inleidende pagina die eindigt met de zin: 'Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt' (p. 7). Daarmee bedoelt de auteur dat in zijn leven alles met alles samenhangt. Zijn levensloop bestaat uit een reeks lotgevallen die niet los van elkaar denkbaar zijn en elkaar op een bijzondere manier bepalen. Dat 'bewijst' Jeroen Brouwers ook in deze roman. Vanuit dat perspectief probeert hij bovendien een antwoord te vinden op de vraag: 'Hoe komt het dat ik ben zoals ik ben?' (p. 19).

De directe aanleiding tot het schrijven van Bezonken rood was het overlijden van zijn moeder. Op dinsdagochtend 27 januari 1981 werd zij, 72 jaar oud, dood aangetroffen op de vloer van haar kamer in het bejaardenhuis waar zij woonde. Brouwers wilde aan de nagedachtenis van zijn moeder een novelle wijden van ongeveer vijftien pagina's. Onder het schrijven dijde de novelle uit tot een roman van 130 pagina's.

De verhouding van moeder en zoon is een haat-liefderelatie. Jeroen Brouwers wil met Bezonken rood zijn moeder gedenken, die hem in het Jappenkamp heeft leren lezen, onder andere met behulp van het boekje Daantje gaat op reis van Leonard Roggeveen (p. 12). Dat boekje kreeg hij op 30 april 1945, op zijn vijfde verjaardag (p. 87). Daar is hij haar blijvend dankbaar voor, zoals hij er ook met genegenheid aan terugdenkt hoe zij in de kampjaren (1942-1945) het schaarse voedsel uit haar mond spaarde om hem in leven te houden.
Maar zijn moeder is ook de vrouw die hem heeft verraden en in de steek gelaten. Vanaf zijn tiende jaar is hij ondergebracht in rooms-katholieke jongensinternaten. Hij voelde zich verbannen en verstoten. Ook in Bezonken rood - evenals in vroeger en later werk - speelt deze 'oerervaring' een grote rol. Toen zijn moeder hem voor het eerst bij zo'n pensionaat afleverde en zich naar hem vooroverboog voor een afscheidskus, gleed de voile van de rand van haar hoed voor haar gezicht, als een traliewerk tussen hem en haar. Hij ziet in terugblik dit voorval als tekenend voor de rest van zijn leven: 'Het traliewerk tussen mij en het verraderlijke vrouwendom is nooit meer opgetrokken' (p. 30). De auteur wil dan ook niet dat zijn naam vermeld staat in de rouwadvertentie. De crematie woont hij niet bij. Van haar nagelaten bezittingen wenst hij niets te ontvangen. Maar wel laat hij zich door anderen de crematieplechtigheid van minuut tot minuut en tot in alle details vertellen (en met kleurenfoto's illustreren). Zelf doet hij er in zijn roman minutieus verslag van.

Bijna de helft van Bezonken rood wordt gevuld met de beschrijving van Brouwers' jeugdervaringen in het Japanse interneringskamp Tjideng. Drie jaar lang verbleef hij in dit vrouwenkamp, waarin ook de jongens beneden de leeftijd van tien jaar waren opgesloten. Onder leiding van de beruchte kampcommandant Kenintji Sone - in 1946 als oorlogsmisdadiger geëxecuteerd - is Tjideng het zwaarste interneringskamp in het toenmalige Nederlands-Indië geweest (p. 21).
De stenen huizen in Tjideng, een Europese buitenwijk van Batavia/Jakarta, waren volgepakt met duizenden vrouwen en kinderen. Elke vierkante meter vloeroppervlak was een kostbare verworvenheid.

De kleuter Jeroen bewoonde met zijn moeder, zijn grootmoeder en zijn zusje een deel van een keuken. Zijn moeder sliep op de aanrecht, zijn grootmoeder op een plank die de ruimte tussen aanrecht en vloer halveerde, Jeroen en zijn zusje bivakkeerden onder die plank op de grond. Het typeert de tot het uiterste beperkte en benauwende levenssfeer van het interne-ringskamp.

De kampervaringen vormen de meest schrijnende en aangrijpende gedeelten van de roman. Beeldend en indringend beschrijft Brouwers de vernederingen en mishandelingen door de Japanners: de eindeloze appèls in de brandende zon; het onberekenbare en onheilspellende gedrag van de 'maanzieke' kampcommandant, nu eens paraderend op zijn paard, dan weer dronken zwaaiend met zijn sabel of lijfstraffen uitdelend met een stok of rotanzweep. Het laat zich denken dat het meemaken van zoveel gruwelijks voor een drie- tot vijfjarig kind een traumatische ervaring oplevert, die levenslang sporen nalaat.

De steeds terugkerende confrontatie met de dood is een ander element van verschrikking. Zijn vriendinnetje Nettie Stenvert sterft onder zijn ogen en wordt, bedekt met zilverpapier, in een theekist begraven. Ziek en uitgehongerd als ze is, wordt zijn grootmoeder nog naar de appèls vervoerd, op een strijkplank met twee rolschaatsen eronder. Al spoedig overlijdt zij, op de plank vlak boven hem, door totale uitputting. 'Voordat ik kon lezen wist ik alles omtrent dood,- het behoorde tot de vanzelfsprekendheden van mijn kleuterjaren in die mate geconfronteerd te worden met dood dat ik niet anders wist dan dat er geen enkele gemoedsaandoening bij werd gevoeld, geen angst, geen verdriet, geen afkeer.' (p. 43).

Een dramatisch hoogtepunt in de kampellende vormt de beschrijving van de straf die Sone de geïnterneerden oplegt nadat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki zijn gevallen. Drie dagen krijgen de vrouwen en kinderen niets te eten. Nog erger: ze moeten een grote kuil graven. Daarin worden de door het Rode Kruis gestuurde hulpgoederen gestort en verbrand. En als climax wordt Jeroens moeder, die probeerde in haar kleren wat rijst voor haar kinderen te smokkelen, door Sone persoonlijk in elkaar geslagen. Een cruciale jeugdervaring: 'Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden.' (p. 21, 119). 'Vanaf dat moment ben ik verdwaald. Mijn afkeer van het leven en mijn verlangen om er niet te zijn.' (p.119).

Voor veel lezers zullen de beschreven kampervaringen zeker de meest indrukwekkende romanfragmenten vormen. Toch zou het eenzijdig zijn Bezonken rood louter te typeren als roman over het Jappenkamp. Vanuit de idee, dat 'niets bestaat dat niet iets anders aanraakt', komen ook andere levensperioden aan bod.
Een maand voor het sterven van zijn moeder heeft de 'ik' opnieuw Liza ontmoet, een vriendin met wie hij zes à zeven jaar tevoren een kortstondige liefdesrelatie heeft gehad. In de dagen tussen het sterven en de crematie van zijn moeder is hij in gedachten voortdurend met haar bezig. Telkens vervloeien de herinneringsbeelden van de moeder en Liza (b.v. p. 59, 66). In fragmenten wordt de hele liefdesaffaire van vroeger verteld. Met een sterk accent op de botte, nonchalante manier waarop hij haar in de steek heeft gelaten. Maar: 'Tot de vanzelfsprekendheden van mijn kleuterjaren behoorde het besef dat vrouwen pakken rammel moesten krijgen of op andere manieren moesten worden gefolterd of gestraft.' (p. 73). Ook de jaren in de jongensinternaten, de relatie met zijn vrouw en de geboorte van hun kind, een walgelijk tuinfeest waarop hij zich zeer sexistisch gedraagt: het is allemaal in de roman verweven. Zo heeft Jeroen Brouwers met Bezonken rood, net als met verscheidene andere romans, weer een deel van zijn levensverhaal vastgelegd; zijn autobiografie is verder aangevuld. Om een lievelingsterm van hem zelf te gebruiken: er is weer een deel van zijn leven 'geboekstaafd'.

Titel en motto's

De titel staat in directe relatie tot de kampperiode: het rood van de tropenzon die ondergaat, het rood van het bloed dat hij heeft zien vloeien, en van de bol in de Japanse vlag. Het herinneringsbeeld is bezonken, mede dank zij het schrijfproces. Het is helder zichtbaar, maar moet verder niet worden beroerd. Zo blijft het liggen op de bodem van de ziel.

Opbouw

Bezonken rood is een hecht gecomponeerde roman. Na een losse, inleidende pagina telt het boek zestien hoofdstukken van ongelijke lengte. Zij zijn ongenummerd en dragen geen titel. Het is niet zo dat elk hoofdstuk min of meer chronologisch een bepaald afgerond verhaalgedeelte bevat. Integendeel. Het bijzondere van de compositie schuilt juist hierin, dat kampervaringen en latere lotgevallen in de verschillende hoofdstukken zijn verweven. Van die constructie, dat netwerk van verwijzingen, gaat de sterke suggestie uit dat er niets in het leven van Jeroen Brouwers heeft kunnen gebeuren, of het hangt, achteraf gezien, met andere levensfeiten samen. Al die verhalen maken deel uit van de autobiografie, waarin de vertellende 'ik' ons laat delen. Daarmee is niet gezegd dat de roman puur autobiografisch is. Feiten en fantasie zijn vermengd.Brouwers zelf gebruikt voor zijn romans graag de term 'autobiografische fictie'. Mede daardoor bereikt de auteur dat zijn roman het verhaal of de anekdote overstijgt en levensvragen op een algemener plan aan de orde stelt.

Voor de beoordeling van Brouwers' verteltechniek is het nodig te weten dat hij veel waarde hecht aan het begrip 'octaviteit'. De term komt in Bezonken rood voor het eerst voor in de openingszin van het vijfde hoofdstuk. Na een kampervaring volgt de ontvangst op het jongensinternaat, getypeerd met de woorden: 'Hetzelfde verhaal nu, in een ander octaaf.' (p. 30). Het begrip 'octaviteit' heeft Brouwers ontleend aan het werk van Harry Mulisch. In zijn boek De compositie van de wereld vertelt Mulisch een jeugdervaring: hij slaat twee pianotoetsen aan, een octaaf, en doorziet dan opeens: het is hetzelfde en niet hetzelfde. Men kan wel zeggen dat octaviteit het belangrijkste structuurprincipe is van Bezonken rood. Telkens keert dit terug: situaties uit verschillende perioden lijken sprekend op elkaar, herhalen zich. Na de internering het internaat, voor en na Liza talloze kortstondige relaties, alle verlopend volgens hetzelfde patroon. Expliciet verwijst Brouwers naar Mulisch tegen het eind van de roman: 'Toen ik om 15.00 uur mijn horloge, dat ik in de stilte kon horen tikken, voor mijn gezicht bracht en ik vol mist stroomde en mij indacht hoe het lichaam van mijn moeder weer werd wat het twee- à drieënzeventig jaar tevoren ook al was,- 'hetzelfde' en gelijkertijd 'niet-hetzelfde', zo is de wereld gecomponeerd,- toen gebeurde er: NIETS.' (p. 124). Zoals Brouwers octaviteit hanteert, wordt het een zeer geladen begrip: het suggereert de nooit eindigende obsessie van het verleden.

Taal en stijl

Schrijven is voor Jeroen Brouwers levensnoodzaak. Voor hem geldt: de schrijver die zijn ambacht serieus neemt, tracht met het oneindig gevarieerde instrument van de taal inzicht te krijgen in de 'condition humaine' en daardoor met name in de eigen levenssituatie. De anekdotische levensfeiten leveren daartoe in eerste instantie het materiaal. Maar het is nodig de diepere verbanden te zien, de samenhangen in beeld te brengen. De beste romans van Jeroen Brouwers - en daartoe behoort Bezonken rood stellig - leveren daarom unieke en geraffineerd gecomponeerde collages van verhalen, droomnotities, ingelaste vooruit- en terugblikken, visioenen, aanroepingen en bespiegelingen. Al die elementen worden geïntegreerd tot een boeiende evocatie van een innerlijke wereld. Brouwers' schrijfstijl is daarop afgestemd. Hij schrijft beeldend en flitsend, telkens verspringend,vol fantasie en rijk aan plastiek. Zijn stijl is gedreven en meeslepend: de auteur suggereert dat hij met zijn boek onder grote druk staat. Het hanteren van de octaviteit leidt in Bezonken rood tot een groot aantal letterlijke en variërende herhalingen. Vooral de ontleningen aan de kerkelijke liturgie werken suggestief. Telkens worden verhaalfragmenten onderbroken door de aanroeping 'Laat ons bidden' en door gedeelten uit een bekende Marialitanie. Uit die zogenaamde litanie van Loreto wordt op acht plaatsen in Bezonken rood geciteerd (p. 18/19, 40, 65, 79, 96, 114, 118, 126). Maar Brouwers voegt ook tweemaal eigen elementen toe (p. 114, 118). Deze stilistische vondsten verlenen de roman als geheel trekken van een requiem, een rouwklacht: om het verlies van de vrouw die hem baarde en om het Indië van 'tempo doeloe', het verloren kinderparadijs.

https://scholen.uittrekselbank.nbdbiblion.nl/detail/360586/bezonken-rood

Over de schrijver

Jeroen Godfried Maria Brouwers is op 30 april 1940 geboren in Batavia, de hoofdstad van het toenmalige Nederlands Oost-Indië, thans Djakarta, Indonesië. Zijn vader was daar boekhouder bij een architectenbureau. Zijn moeder was een dochter van componist en dirigent Leo van Maaren. Door de Japanse bezetting werden zijn ouders gescheiden en belandde de jonge Jeroen in 1943 met zijn moeder, zusje en grootmoeder in een interneringskamp voor vrouwen. Na de oorlog vond de hereniging plaats en in 1947 werd het gezin naar Nederland gerepatrieerd.

Van zijn tiende tot zijn zestiende verbleef Brouwers op katholieke internaten, achtereenvolgens in Zeist, Soesterberg en Bleijerheide. Nadat hij zijn militaire dienstplicht had vervuld, werkte hij als journalist voor het dagblad De Gelderlander en het tijdschrift Romance.

In 1964 werd hij secretaris van de uitgeefster Angèle Manteau. Hij vestigde zich met zijn kersverse echtgenote in Brussel. Uit dit huwelijk werden twee zonen geboren. Na diverse conflicten met de leiding van de uitgeverij nam hij in 1976 ontslag en ging hij, nadat ook zijn huwelijk was geëindigd, wederom in Nederland wonen, in de buurt van Laren (Gld.). Hij trouwde opnieuw en werd in 1980 vader van een dochter. Nadat aan dit tweede huwelijk een eind was gekomen, vestigde hij zich in 1991 op een woonboot in Uitgeest. In augustus 1993 verruilde hij Nederland weer voor België en ging vlak over de grens in Zutendaal (Belgisch-Limburg) wonen. Omdat hij permanent in een woning die eigenlijk alleen voor gebruik in de weekenden was bedoeld ging wonen was hij in overtreding van de Vlaamse wooncodex. Er volgde er een tien jaar durende strijd tussen Brouwers en diverse Vlaamse rechtbanken, een strijd die hij uiteindelijk verloor. Pogingen van de gemeente Zutendaal om van zijn huis daar een literair museum te maken mislukten. Brouwers verhuisde naar de Belgische plaats Lanaken. In de zomer van 2017 werd begonnen met de afbraak van de woning in Zutendaal.

Bezoeken aan zes Nederlandse steden die hij in het najaar van 1995 in het kader van een literaire tournee zou brengen, annuleerde hij omdat hij niet meer naar Nederland wilde komen. In november 1995 werd de Franse vertaling van zijn roman Bezonken rood ( Rouge décanté) bekroond met de prestigieuze Prix Fémina Etranger.

In zijn dankwoord bij de uitreiking van de Gouden Uil - later gepubliceerd in Papieren levens, het zesde deel van Brouwers' eenmanstijdschrift Feuilletons (2001) - kondigde Jeroen Brouwers aan niet langer op prijsuitreikingen te verschijnen. 'Deze circussen van ijdelheid, maar ook van zakelijke belangen en van handjeklap achter de schermen worden opgevoerd ter meerdere gloria van niets anders dan commercie', meent hij. De genomineerde schrijvers worden daarbij 'poppenkastfiguren', die ongewild een competitie met elkaar moeten aangaan. Dit wil niet zeggen dat Brouwers tegen het uitreiken van prijzen is, integendeel hoe meer hoe beter, maar hij verkiest de wijze waarop de Constantijn Huygensprijs wordt uitgereikt: zonder de poespas van nominaties, met de keuze aan de winnaar of hij een feestje wil of niet en het geldbedrag zonder meer op de bankrekening gestort. Niet lang na de uitreiking van de Gouden Uil kon Brouwers het woord bij de daad voegen toen hem de AKO Literatuurprijs ten deel viel. Hij verscheen inderdaad niet om de prijs in ontvangst te nemen.

Een nieuw eerbetoon vormde de tentoonstelling die het Letterkundig Museum in Den Haag in 2005 aan zijn werk wijdde en die zowel in Den Haag als in Antwerpen te zien was.

In 2007 werd Brouwers de belangrijke Prijs der Nederlandse Letteren toegekend voor zijn hele oeuvre. Na zich eerst in interviews beklaagd te hebben over het lage bedrag dat aan de prijs verbonden was, weigerde Brouwers de bekroning een maand voor hij deze uit handen van de Belgische koning zou ontvangen. In 2009 publiceerde Brouwers in zijn 'eenmanstijdschrift' Feuilletons onder de titel Sisyphus' bakens een buitengewoon felle aanval op de instanties in de literaire wereld en op de Nederlandse minister van Cultuur, Plasterk, in het bijzonder.

Naast deze grote onderscheiding die hij dus uiteindelijk niet in ontvangst nam, kreeg Brouwers ook een kleine: de Tzum-prijs voor de mooiste zin van het jaar in verhalend proza. De jury bekroonde een zin uit In het midden van de reis door mijn leven. Zijn woonplaats Zutendaal kende hem in 2007 de plaatselijke Cultuurprijs toe en richtte tevens een standbeeld voor hem op.

De Vlaamse overheid maakte iets goed van de rel uit 2007 door Brouwers in 2009, samen met Jozef Deleu, de nieuw ingestelde Prijs voor Vlaams-Nederlandse Culturele Samenwerking toe te kennen, waaraan voor beide winnaars een bedrag van € 25.000 verbonden was. Brouwers accepteerde deze prijs, die hij 'zeer eervol noemde' wel.

In 2018 krijgt Jeroen Brouwers een eredoctoraat uitgereikt van de Radboud Universiteit. Volgens de universiteit heeft met zijn werk 'een uitzonderlijke bijdrage geleverd aan het culturele leven in de lage Landen'.

https://scholen.uittrekselbank.nbdbiblion.nl/detail/438301/jeroen-brouwers

Mijn mening

Het boek was erg langdradig op het begin en het was moeilijk om er doorheen te kunnen komen. Veel dingen werden vaker herhaald wat het niet zo spannend maakten. Er is geschreven vanuit een hoofdpersoon die vertelt over (waarschijnlijk) echt gebeurde gebeurtenissen wat het verhaal toch wel wat mooier maakt.