Fase 1. Vragen die je kunt stellen vóór het lezen van de tekst
Context: waar komt je tekst vandaan? Wat weet je van de schrijver? Ben je bekend met zijn of haar werk? Welke expertise heeft deze schrijver over dit onderwerp?
Buitenkant: hoe is de tekst georganiseerd? Let op titels, subtitels, figuren, tabellen et cetera.
Eigen kennis: wat weet je al van dit onderwerp? Wat wil je te weten komen?
Leesdoel: waarom lees je deze tekst? Voor een discussie? Voor een debat? Voor een schrijfopdracht? Bestudeer je de tekst voor een (school)examen? Voor je plezier?
Voorspelling: wat zal de hoofdgedachte zijn? Waar leid je dat uit af?
Titel: wat is de betekenis van de titel, volgens jou?
Leesstrategie die je hierbij gebruikt: oriënterend lezen en zoekend / scannend lezen.
Fase 2. Tijdens het lezen
Check steeds of je voorspellingen kloppen. Pas ze aan en blijf jezelf vragen stellen: waar gaat deze alinea over? Waar gaat de volgende over?
Leesstrategieën: globaal lezen, intensief lezen, kritisch lezen, studerend lezen.
Als je Globaal leest, is dat voldoende om de hoofdgedachte en de verschillende delen van de tekst te onderscheiden. Intensief lezen maakt het voor je mogelijk om de hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden. Wat zijn de feiten, de meningen, de voorbeelden? Waar geeft een schrijver toelichting bij een belangrijk punt dat hij/zij wil maken? Et cetera. Natuurlijk moet je jezelf aanleren om ook altijd kritisch te lezen: vraag jezelf steeds af: klopt dit wel? Ben ik het ermee eens? Of juist niet?
Studerend lezen helpt je als je de tekst wil gebruiken om bijvoorbeeld uit te parafraseren. Dan maak je notities bij d etekst, onderstreep je kernzinnen et cetera.
Fase 3. Na het lezen
Nu kun je even kort terugkijken en reflecteren. Is je leesdoel behaald? En stel jezelf vragen als: had ik juiste voorspellingen gedaan? Wat is mijn mening over het onderwerp in de tekst? Ben ik het eens met de schrijver? Of juist niet? Vind ik dat de schrijver goede argumenten heeft gebruikt? Is de informatie betrouwbaar? Et cetera.