Antwoorden

 

Leesstrategieën

 

Opdracht 1

  1. globaal

  2. oriënterend

  3. intensief

  4. oriënterend

  5. globaal (evt. intensief)

  6. intensief

  7. intensief

  8. oriënterend

  9. intensief

  10. oriënterend

  11. studerend

  12. zoekend

Opdracht 2

  1. Oriënterend lezen

    1. -

    2. onderwerp = omgaan met ellende

    3. tekstdoel = overtuigen en amuseren

    4. tekstsoort = column

    5. auteur = Youp van 't Hek

    6. bron = NRC van 19 juli 2014

  2.  
  3. Intensief lezen

    1. -

    2. periferie = omgeving

    3. controverse = heftig meningsverschil

    4. favela = (Braziliaanse) sloppenwijk

    5. Het vermiste toestel van Malaysia Airlines, de MH370

    6. Het neerschieten boven de Oekraïne van vlucht MH17

    7. Youp vindt het vreselijk hoe er door bepaalde mensen met leed wordt omgegaan.

 

Tekstsoort

 

Opdracht 3

  1. De film The Dammed

  2. opiniëren

  3. The Dammed is een slechte film

  4. recensie

  5. Eén ster

Opdracht 4

  1. Nerds

  2. Mensen overtuigen van het feit dat nerds goede (kunnen) vrienden zijn.

  3. Meestal jonge mensen die afzijdig staan van de populaire 'mainstreamcultuur' van jongeren.

  4. Zij zijn vaak introvert en wars van activiteiten waarbij sociale status een belangrijke rol speelt. Zij zijn minder geneigd om mode en trends te volgen.

  5. Intensief lezen

Opdracht 5

  1. De kalasjnikov

  2. Informeren

  3. Krantenartikel/nieuwsbericht

 

Publieksgericht

 

Opdracht 6

  1. Tekst - 1: Leerlingen van de bovenbouw VWO, in het bijzonder de examenkandidaten.

  2. Tekst - 2: Voor ouderen, maar ook hun kinderen die te maken krijgen met een verhuizing naar een verzorgingshuis.

  3. Tekst - 3: Voor mensen met een vraag over de Nederlandse taal/mensen die van taal houden en er meer over willen weten.

  4. Tekst - 4: Voor mensen die geïnteresseerd zijn in filosofie en in het bijzonder in de ideeën van Plato.

 

Opdracht 7

  1. Morele dilemma’s /Welke nieuwe ethische problemen brengt de techniek met zich mee.

  2. De actualiteit (maand van de filosofie)

  3. Inleiding = alinea 1

  4. Middenstuk = alinea 2 t/m 7

  5. Slot = alinea 8

  6. Zij zijn erg kort en bestaan soms maar uit één zin.

  7. A. voor- en nadelenstructuur

  8. De nadelen en de voordelen van de geautomatiseerde techniek.

  9. Je kan met deze techniek ook goede dingen doen.

  10. Hier maken de leden van het forum gebruik van een ‘Virtual Human Shield om de vetzak te beschermen door het geweer te laten afwijken.

  11. C. overtuigen. Dat wat kwaad kan doen, moet ook de kracht bezitten iets goeds te dienen.

  12. C. column

  13. De techniek is zo eenvoudig (versturen van een mail) dat we niet door hebben wat de gevolgen van ons handelen op een computer kunnen zijn.

  14. Wat kwaad kan doen, moet ook de kracht bezitten iets goeds te dienen. => Als iets negatief kan werken, moet het ook iets goeds kunnen voortbrengen.

 

Tekstopbouw 2

 

Opdracht 8

hoewel

tegenstelling

maar

tegenstelling

want

reden/verklaring

en

opsomming

totdat

tijd

de belangrijkste

opsomming

De tweede

opsomming

toch

tegenstelling

want

reden/verklaring

Vandaar

oorzaak-gevolg

daardoor

oorzaak-gevolg

bovendien

opsomming

 

Opdracht 9

Klik hier

 

Opdracht 10

  1. Als je besluit die iPod te kopen kan je niet op vakantie. verband = tijd

  2. Zij werkte hard om te te kunnen overleven. verband = doel - middel

  3. De redactie zal nog één nummer uitbrengen, mits er voldoende kopij binnenkomt. verband = voorwaarde

  4. Doordat de verdachte zichzelf tegensprak, raakte de rechter geïrriteerd. verband = oorzaak - gevolg

  5. Hoewel het veld doorweekt was, trainde het Nederlands elftal rustig verder. verband = tegenstelling

  6. Omdat hij zoveel kritiek kreeg, legde hij zijn functie neer. verband = reden/verklaring/argument

  7. Ik geniet van goede muziek verder ben ik een filmliefhebber. verband = opsomming

  8. Je hebt vijf onvoldoendes op je rapport. Je zult dus harder moeten gaan werken. verband = samenvatting/conclusie

  9. Hij gebruikt wel vaker vreemde argumenten en soortgelijke gebruikt hij nu ook weer. verband = vergelijking

  10. Die onvoldoendes heeft hij te danken aan zijn grenzeloze luiheid. verband = oorzaak - gevolg

  11. Wanneer je je oor laat behandelen, moet je gelijk je neus recht laten zetten. verband = tijd

  12. Je mag meedoen tenzij je van plan bent de boel weer te verzieken. tenzij = voorwaarde

Opdracht 11

Vergelijk je voorbeelden met die van een klasgenoot. Welke vind je lastig? Vraag hulp aan je docent.

 

Opdracht 12

  1. Puistjes of acne

  2. D. Het belang van de lezer

  3. inleiding = alinea 1

  4. middenstuk = alinea 2 t/m 8

  5. slot: alinea 9

  6. C. probleem –oplossingstructuur

  7. In hoeverre voeding een rol speelt bij het ontstaan van puistjes.

  8. D. activeren Hij zegt dat je zelf maar eens moet uitproberen welke voeding een rol speelt bij het ontstaan van puistjes bij jou.

  9. B. betoog

  10. ‘chocoladestudie uit 1969’ zie alinea 2.

  11. Niet echt, zie een na laatste alinea: "zoek het zelf uit". De gevoeligheid voor voedingsmiddelen kan per persoon verschillen. Laat bepaalde etenswaren een tijdlang staan, zegt hij, en probeer te achterhalen of daardoor de acne vermindert.

  12. C. Het verschilt per persoon of je voeding puistjes veroorzaakt.

Opdracht 13

  1. Promoveren

  2. C. Een voorbeeld

  3. inleiding = alinea 1

  4. middenstuk = alinea 2 t/m 6

  5. slot = alinea 7

  6. C. probleem – oplossingstructuur

  7. Probleem = Veel te veel studenten maken hun promotie niet af.

  8. Oplossing = Verschillende oplossingen worden besproken, maar de beste is volgens de schrijfster een betere begeleiding van de promovendi.

  9. Mogelijke oplossingen om het geringe aantal mensen dat hun promotie afmaakt te laten stijgen.

  10. promovendus = iemand die gaat promoveren, schrijver van een proefschrift

  11. promotie = uitreiking van doctorsbul, de toekenning, respectievelijk verwerving van de academische graad van doctor in een bepaald vakgebied.

  12. promoter = degene die een student begeleidt bij zijn promotie en die het proefschrift moet goedkeuren.

  13. Hij wil dat meer studenten ook daadwerkelijk promoveren.

  14. a. de eenzaamheid van hun werk, de angst voor de concurrentie en de vaak gebrekkige begeleiding

  15. b. de begeleiding

  16. C. overtuigen. Ionica wil de lezer overtuigen van het feit dat een betere begeleiding van promovendi het aantal afvallers zal doen verminderen.

  17. C. column

  18. De hoogleraren

  19. Wel doen, maar de begeleiding moet beter.

  20. Als er betere begeleiding komt, zullen er meer studenten promoveren.