In dit hoofdstuk heb je gezien dat het goed structureren van je gegevens (in rijen en kolommen) helpt om de functies van de draaitabel te kunnen gebruiken voor het maken van grafieken.
Verder heb je twee methodes geleerd, de gepaarde en ongepaarde t-test.
De gepaarde t-test gebruik je als je van dezelfde individuen in verschillende situaties (bijv. voor en na een uitleg) gegevens vergelijkt. Hiermee krijg je dus inzicht in een verandering van een groep waarbij je rekening houdt met dat je dezelfde individuen onderzoekt.
De ongepaarde t-test gebruik je om groepen te vergelijken waarbij de individuen in de ene groep niet dezelfde zijn als in de andere groep.
Een term die vaak voorkwam is 'significant verschil'. Dit is vaktaal. Het betekent dat een verschil dat je ziet tussen de groepen geen toeval is, maar een echt verschil. Dat is het geval als de kans op H0 kleiner is dan 0,05.