Een ui bestaat uit rokken. Dit zijn sterk verkorte en verdikte bladeren. Er zitten geen bladgroenkorrels in. Wel bevatten de rokken veel reservevoedsel. Dit reservevoedsel is zetmeel en zit in zetmeelkorrels.
Aan de buitenkant van een rok zit aan beide kanten een dun velletje. Dat velletje wordt de opperhuid genoemd. De opperhuid bestaat uit cellen die er ongeveer hetzelfde uitzien en ook dezelfde taak hebben. Men noemt zo'n groep cellen een weefsel.
De cellen van de opperhuid hebben tot taak de bescherming van de andere cellen van de rok. Zo'n weefsel noemt men dekweefsel. Het dekweefsel van planten wordt dus opperhuid genoemd. De opperhuid bestaat meestal uit één cellaag.
Preparaat
Haal met een pincet het buitenste velletje (het zit zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant) van een stukje van een rok van een ui.
Zorg ervoor dat het velletje niet dubbelklapt.
Het velletje is sterk waterafstotend waardoor er gemakkelijk luchtbellen onder blijven liggen. Tik daarom met de achterkant van een pen of een pincet op het velletje tot alle luchtbellen verdwenen zijn.
Bekijk het preparaat onder de microscoop.
Haal daarna het preparaat onder de microscoop vandaan en kleur het preparaat met een jodiumoplossing of met methyleenblauw. Hierdoor worden de onderdelen beter zichtbaar.
Doe aan de ene kant van het dekglaasje een druppel kleurstof, houd aan de andere kant een filtreerpapiertje waarmee je de kleurstof onder het dekglaasje zuigt.
Als je een goed preparaat gemaakt hebt, kun je de celwand, de kern en het celplasma (vooral in de hoekpunten) zien. Soms zie je in de kern nog kleine rondjes zitten, de kernlichaampjes.
Maak een biologische tekening van de cel, denk aan de tekenregels!