Atoommodel

Het atoom, hoe ziet die er uit https://www.youtube.com/watch?v=ZzVt7Vwi_8s

Het atoom.

Een atoom bestaat uit 2 delen. In het midden zit de kern. De kerndeeltjes bepalen de massa van het atoom. Er bestaan twee soorten kerndeeltjes, de neutronen en de protonen. Beide hebben een massa van 1 unit (u). Hoe meer protonen en/of neutronen des te meer massa heeft dit atoom. Het aantal kerndeeltjes wordt aangegeven met het massagetal (dus het massagetal is het aantal protonen en neutronen samen).

Om de kern bewegen de elektronen in een elektronen wolk. Een elektron heeft een massa van ongeveer één duizendste u, dus we doen net of deze geen massa heeft (hij is te licht).

De elektronen wolk wordt verdeeld in schillen. De schil gelijk buiten de kern noemen we de K-schil, hierin passen 2 elektronen. Daarna komt de L-schil waarin maximaal 8 elektronen passen, de M-schil en de N-schil. Jullie mogen er van uitgaan dat er steeds maximaal 8 elektronen in de schillen passen.

 

Opdracht atoom tekenen.

Je gaat zelf een aantal atomen tekenen. Om dit goed te doen moet je met je periodieksysteem een aantal dingen uitzoeken.

  1. Welke deeltjes zitten er in de kern (teken de kern en schrijf daarin de 2 kerndeeltjes)
  2. Het aantal protonen is gelijk met het atoomnummer (kleine getal) schrijf dit getal op de juiste plaats in de kern.
  3. Het aantal neutronen moet je uitrekenen. Rond de relatieve atoommassa af op een heel cijfer. Trek hier het atoomnummer vanaf. Je houdt het aantal neutronen over.
  4. Hoeveel schillen heeft het atoom, dit is gelijk met de periode. De eerste schil heet de K-schil, de tweede schil heet de L-schil, de derde schil heet de M-schil en de vierde schil heet de N-schil.
  5. Noteer het aantal elektronen die totaal in de schillen zitten (= atoomnummer - lading; voor jullie is de lading nu steeds 0, dus mag je direct het atoomnummer nemen)
  6. Verdeel de elektronen over de schillen, begin bij de K-schil (maximaal 2 elektronen) dan de L-schil (maximaal 8 elektronen), de M-schil (ook maximaal 8 elektronen) en dan de N-schil.

Vraag nu een tekenblad aan de docent en teken de volgende atomen.

  1. Waterstof
  2. Zuurstof
  3. Natrium
  4. Argon
  5. Kalium
  6. Zwavel
  7. Neon

Noteer welke atomen dezelfde eigenschappen hebben (op dezelfde manier reageren), dit zijn de atomen die een gelijk aantal elektronen in de buitenste schil hebben

(Je hoeft maar halve atomen te tekenen)