1. Theorie werkwoordspelling

Het is belangrijk om eerst te bepalen of het werkwoord een persoonsvorm (pv) is. Dit kan op drie manieren:

Manier 1: Wanneer je de zin in een andere tijd zet, verandert de pv mee.

Manier 2: Wanneer je de zin verandert van aantal, verandert de pv mee.

Manier 3: Wanneer je de zin vragend maakt, is de pv het eerste werkwoord.

 

Daarna kijk je of de zin en dus ook de pv in de tegenwoordige tijd staat of in de verleden tijd.

Tegenwoordige tijd

Als de pv in de tegenwoordige tijd staat zijn er maar drie mogelijkheden:

ik stam  
jij stam+t  
  stam jij?
hij/zij/het stam+t  
wij/jullie/zij hele werkwoord  

 

Verleden tijd

Voor de zwakke werkwoorden geldt:

Eerst pak je de stam en daar zet je -te of -de achter. Daarna kijk je of het werkwoord in het meervoud of het enkelvoud staat, bij meervoud zet je er een 'n' achter bij enkelvoud niet.

Meestal weet je of de verleden tijd met -de(n) of -te(n) wordt geschreven. Als je het niet weet kun je t sexy fokschaap gebruiken.

Als de laatste letter van de stam in 't sexy fokschaap staat -> te(n) in de verleden tijd

Als de laatste letter van de stam niet in 't sexy fokschaap staat -->de(n) in de verleden tijd

Voorbeeld:

de n staat niet in 't sexy fokschaap

Let op:

Sommige werkwoorden hebben letters die veranderen van een z in een s en van een v in een f! Je kijkt dan altijd naar de oude letter, ofwel: je maakt de stam door gewoon -en van het hele werkwoord af te halen.

Voorbeeld:

de z staat niet in 't sexy fokschaap

 

Voltooid deelwoord

Een regelmatig werkwoord (een zwak werkwoord) eindigt op een -d of een -t. Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je deze langer maken (in de verleden tijd).

Dus:

Je kunt ook 't sexy fokschaap gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.