2.1.1 Persoonsvorm en zinsdelen

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 

Theorie persoonsvorm
In elke zin staan werkwoorden. Eén van die werkwoorden is altijd de persoonsvorm (pv). Staat er maar één werkwoord in de zin, dan is dat ook de persoonsvorm.

Er zijn twee manieren waarop je de persoonsvorm in de zin kan vinden:

  1. Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm.

    Bijvoorbeeld: Hij gaat naar school (tegenwoordige tijd) ⇒ Hij ging naar school (verleden tijd) ⇒ gaat verandert en is dus de persoonsvorm.

    Nu zet je de tijd van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd, maar dat kan natuurlijk ook andersom:
    Ik was heel erg blij (verleden tijd) ⇒ Ik ben heel erg blij (tegenwoordige tijd) ⇒ was verandert en is dus de persoonsvorm.
  2. Maak van de zin een vraagzin. Het woord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.

    Bijvoorbeeld: Hij gaat naar schoolGaat hij naar school?gaat komt vooraan te staan en is dus de persoonsvorm.

    Ik was heel erg blijBen ik heel erg blij?ben komt vooraan te staan en is dus de persoonsvorm.

    Let op! Soms staan zinnen al in een vraagzin. Dan staat niet altijd de persoonsvorm vooraan!
    Bijvoorbeeld in de volgende zinnen:

    - Welke broek moet ik aan?
    - Waar is het station?
    - Hoe voel jij je vandaag?

    De woorden welke, waar en hoe kunnen geen persoonsvorm zijn, omdat het geen werkwoorden zijn. Bij dit soort zinnen is het dus belangrijk dat je de zin in een andere tijd zet om te horen welk woord er verandert en dus de persoonsvorm is.

 

Je hebt ook splitsbare werkwoorden (zoals nakijken, weglopen, overschrijven). Wanneer deze in de zin staan, is alleen het woord dat in de andere tijd verandert de persoonsvorm.

Bijvoorbeeld: De docent kijkt altijd de toets snel naDe docent keek altijd de toets snel na

Alleen kijkt verandert, dus kijkt is de persoonsvorm (en niet kijkt na)

 

Theorie zinsdelen
Zinnen kan je verdelen in zinsdelen. Het is dan belangrijk dat je altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin zoekt. Deze zet je dan meteen tussen strepen, zoals hieronder is voorgedaan:

Volgende week / gaan / wij met elkaar naar de Efteling.

Alles wat voor de persoonsvorm staat, is automatisch een zinsdeel. In dit geval dus:

/ Volgende week / gaan / wij met elkaar naar de Efteling.

 

Vervolgens ga je kijken welke woorden/woordgroepen je voor de persoonsvorm kan zetten en waarbij je dan alsnog een correcte zin kan maken. Zo kan je zeggen:

Wij gaan volgende week met elkaar naar de Eftelingwij kan voor de pv en is dus een los zinsdeel

Met elkaar gaan wij volgende naar de Eftelingmet elkaar kan voor de pv en is dus een zinsdeel

Naar de Efteling gaan wij met elkaarnaar de Efteling kan voor de pv en is dus een zinsdeel

 

Als je de zin dus in zinsdelen zou verdelen, ziet dat er als volgt uit:

Volgende week / gaan / wij / met elkaar / naar de Efteling.

 

 

Opdracht 1
Maak onderstaande opdracht.

 

 

Opdracht 2
Schrijf onderstaande zinnen helemaal over en verdeel ze in zinsdelen door strepen tussen de zinsdelen te zetten. Zet een streep onder de persoonsvorm.


Bijvoorbeeld: Boris en Fred fietsten vroeger altijd samen naar school.

Boris en Fred / fietsten / vroeger / altijd / samen / naar school.

1. Volgend jaar gaan wij naar Amersfoort verhuizen.

2. Het aardige meisje geeft haar pop aan de kleuter.

3. Moesten de jongens zich melden toen zij te laat kwamen?

4. De laatste film met Will Smith draait vanaf volgende week in de bioscoop.

5. Digitale contacten via Facebook en Instagram vervangen soms echte vriendschappen.

 

 

Opdracht 3
Onderstaande zinnen zijn verdeeld in zinsdelen, maar dit is niet overal juist gebeurd. Verbeter alleen de zinnen die verkeerd zijn ingedeeld.
 

1. Maarten en Wesley gaan / komende zomer / samen op / vakantie / naar Tenerife. 

2. Vorig jaar / zijn / we / met de hele familie / op wintersport / geweest.

3. Jeroen / wil graag / een opleiding / tot automonteur / gaan doen. 

4. Op 5 december / gaan / we / met de hele school / naar de ijsbaan / om te schaatsen. 

5. Voor de kerstvakantie / hebben / we / een gezellig / kerstdiner / op school / met de hele klas.

 

 

 

Opdracht 4
Klik op onderstaande link, lees de uitleg en maak de oefening.

https://www.cambiumned.nl/zinsdelen/zinsdelen-maken/

 

 

 

 

 

 

 

antwoorden opdracht 2 en 3