2.1.2 Werkwoordelijk en naamwoordelijk* gezegde

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 


Theorie
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het werkwoordelijk gezegde (wwg) is zo'n zinsdeel. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Soms is dat maar één woord, dan is dat ook automatisch de persoonsvorm. De persoonsvorm is namelijk altijd een werkwoord en hoort dus bij het werkwoordelijk gezegde. Vaak staan er, naast de persoonsvorm, meer werkwoorden in een zin.

Het werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand doet of overkomt.

Zoek altijd eerst de persoonsvorm en kijk daarna of er nog meer werkwoorden in de zin staan:

 

Wij hebben gisteren samen die film gekeken.

In bovenstaande zin is hebben de persoonsvorm en gekeken is ook een werkwoord, dus het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: hebben gekeken.

Ik zou graag een mooie sporttas willen hebben.


In bovenstaande zin is zou de persoonsvorm en willen en hebben zijn ook werkwoorden, dus dit werkwoordelijk gezegde bestaat uit drie werkwoorden: zou willen hebben.

Bij splitsbare werkwoorden horen beide delen van het werkwoord bij het werkwoordelijke gezegde. Kijk maar naar het volgende voorbeeld:

De docent kijkt de toetsen snel na.

De persoonsvorm is kijkt, maar na hoort bij het werkwoord nakijken, dus het werkwoordelijk gezegde is: kijkt na.


Werkwoordelijke gezegde met 'te' en 'aan het'
Als de woordjes te en aan het direct vóór een werkwoorden staan, horen ze bij het werkwoordelijk gezegde. Kijk maar naar de volgende voorbeelden:

Aan de waslijn hingen onze natte handdoeken te drogen.
pv = hingen
wg = hingen te drogen


Onze trainer was de sterkste opstelling aan het bedenken.
pv = was
wg = was aan het bedenken

 

Werkwoordelijke gezegde met 'zich'
Bij sommige werkwoorden hoort altijd een wederkerend voornaamwoord. Een wederkerend voornaamwoord is een voornaamwoord waar het werkwoord niet zonder kan. Bijvoorbeeld:

Hij vergist zich of Ik vergis me

 

Deze voornaamwoorden verwijzen naar het onderwerp in de zin. Wanneer je het wederkerend voornaamwoord niet weg kan laten of kan vervangen door een ander woord, dan moet het bij het werkwoordelijk gezegde komen te staan.

 

 

Opdracht 1
Schrijf van onderstaande zinnen het eerst de persoonsvorm en daarna het werkwoordelijk gezegde op.

Voorbeeld: Myrthe heeft koekjes gebakken met haar zusje.

pv = heeft

wwg = heeft gebakken

 

1. Je hebt vast wel eens naar een talentshow op tv gekeken.

2. In discotheken wordt vaak harde muziek gedraaid.

3. Michiel zou graag een Playstation voor zijn verjaardag willen hebben.

4. Wij zijn met elkaar gaan winkelen in Amsterdam.

5. Jullie worden beoordeeld op jullie uithoudingsvermogen.

6. De tegenpartij geeft zich over.

7. Lukas stond daar een halfuur te wachten.

8. Onze buurman jaagt alle katten weg uit zijn tuin.  

9. Mirjam is een gezicht aan het tekenen.

10. Casper heeft door ziekte zijn toets niet af kunnen maken.

 

Opdracht 2
Maak onderstaande oefening.

 

 

Naamwoordelijk gezegde
Je hebt net geleerd over het werkwoordelijk gezegde, maar er is ook een naamwoordelijk gezegde. Bekijk onderstaand filmpje waarin het verschil tussen een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde wordt uitgelegd. Klik daarna op onderstaande linkjes om de oefeningen te maken.

 

 

Opdracht 3
Geef van elke zin aan wat het gezegde is. Geef daarbij aan of je met een werkwoordelijk (wwg) of naamwoordelijk (nwg) gezegde te maken hebt. 

 

1. Mijn moeder is sinds vorig jaar oma. 

2. Wij hebben gisteren een film gekeken. 

3. Marieke is tandarts geworden. 

4. Lennard is een enorme pestkop. 

5. In de vakantie gingen we elke dag zwemmen. 

6. Ik zou graag een puppy willen hebben. 

 

Opdracht 4
Klik op onderstaande link en maak oefening: 1, 2, 9 en 10.

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-werkwoordelijk-gezegde-2/

 

 

 

 

antwoorden opdracht 1 en 3