2.1.5 Meewerkend voorwerp

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 

Theorie
Wanneer een zin een lijdend voorwerp heeft, kan de zin ook een meewerkend voorwerp (mv) hebben. Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.

Om achter het meewerkend voorwerp te komen, stel je de volgende vraag: aan wie of voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp. Het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp. Wanneer er geen aan of voor in de zin staat, kan je deze er wel voor denken (zie voorbeeld 2).

voorbeelden:
Jasmijn heeft voor haar moeder boodschappen gedaan.

Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: heeft gedaan
Het onderwerp is: Jasmijn
Het lijdend voorwerp is: boodschappen
Je stelt nu de vraag: aan wie of voor wie heeft Jasmijn boodschappen gedaan?
Het antwoord (meewerkend voorwerp) is: voor haar moeder

 

 

De docent wiskunde geeft een aantal leerlingen elke week bijles.

Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: geeft
Het onderwerp is: de docent wiskunde
Het lijdend voorwerp is: bijles
Je stelt nu de vraag: aan wie of voor wie geeft de docent wiskunde bijles?
Het antwoord (meewerkend voorwerp) is: een aantal leerlingen

 

Let op! Wanneer er geen lijdend voorwerp in de zin staat, staat er ook geen meewerkend voorwerp in de zin. Andersom kan dit wel, maar een meewerkend voorwerp heeft een lijdend voorwerp nodig.



Opdracht 1
Maak onderstaande opdracht. Maak als je deze hebt voltooid een screenshot.

Opdracht 2
Ontleed de onderstaande zinnen op de volgende manier:

Gijs heeft de pen aan zijn zusje gegeven.

pv = heeft

wg = heeft gegeven

ow = Gijs

lv = de pen

mv = aan zijn zusje

Noteer bij elke zin dus de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp op bovenstaande manier. Let op! Je hoeft de zinnen dus niet over te schrijven. Indien er geen meewerkend voorwerp in de zin staat, zet je een streepje (-).

1. Ik moet vijftien euro aan mijn vader terugbetalen.

2. Aan de overkant gaf een agent alle foutparkeerders een bon.

3. Onze docent geeft alle leerlingen aan het begin van de les een hand.

4. Zou jij een nier willen afstaan aan een volkomen onbekende?

5. Munt geeft deze lekker frisse kauwgom de karakteristieke geur en smaak.

6. Josh had voor iedereen een cadeautje meegenomen.

7. Wil je die plant voor het raam zetten?

8. Zal ik je nog wat rijst opscheppen?


Opdracht 3
Klik op onderstaande linkjes en maak de oefeningen. Maak telkens als je een oefening hebt voltooid een screenshot.

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-meewerkend-voorwerp/

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-meewerkend-voorwerp/

 

 

 

antwoorden opdracht 2