1.2.2 Verleden tijd

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 

 

Theorie
Je hebt de vorige les geleerd welke regels er gelden voor de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. In deze les leer je welke regels je toe moet passen bij de persoonsvorm in de verleden tijd.


Stap 1
Bepaal eerst of je te maken hebt met een sterk werkwoord of een zwak werkwoord.

Sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd. Voorbeelden hiervan zijn:

loopliep;  zwemmenzwommen; vindenvonden; springsprong

Dit zijn weetwoorden!

 

Spelling van sterke werkwoorden

Wanneer de klank niet verandert, heb je te maken met een zwak werkwoord. Voor deze werkwoorden gelden andere regels. Ga door naar stap 2.

 


Stap 2
De meeste werkwoorden zijn zwakke werkwoorden. Bij deze woorden schrijf je altijd eerst de stam van het werkwoord op. De stam is de ik-vorm in de tegenwoordige tijd.

Als je dat hebt gedaan, kijk je naar de laatste letter van de stam.


Stam + te(n)
Staat deze letter wel in 't exkofschip dan komt er achter de stam -te(n) te staan. Zie de volgende voorbeelden:

dansen ⇒ (ik) dans ⇒ de s staat in 't exkofschip, dus + te(n) ⇒ dansten

werken ⇒ (ik) werk ⇒ de k staat in 't exkofschip, dus + te(n) ⇒ werkten

wachten ⇒ (ik) wacht ⇒ de t staat in 't exkofschip, dus + te(n) ⇒ wachtten  

lusten ⇒ (ik) lust ⇒ de t staat in 't exkofschip, dus + te(n) ⇒ lustten  

 


Stam + de(n)
Staat deze letter niet in 't exkofschip dan komt er achter de stam -de(n) te staan. Zie de volgende voorbeelden:

spelen ⇒ (ik) speel ⇒ de l staat niet in 't exkofschip, dus + de(n) ⇒ speelden

rennen ⇒ (ik) ren ⇒ de n staat niet in 't exkofschip, dus + de(n) ⇒ renden

melden ⇒ (ik) meld ⇒ de d staat niet in 't exkofschip, dus + de(n) ⇒ meldden  

branden ⇒ (ik) brand ⇒ de d staat niet in 't exkofschip, dus + de(n) ⇒ brandden  

 

!Alleen de medeklinkers tellen mee in 't exkofschip.

 

LET OP!

Valse S of F
Je hebt werkwoorden waarbij de z in een s verandert en je hebt werkwoorden waarbij de v in een f verandert. In die gevallen heb je te maken met een valse s of een valse f. Je kijkt dan niet naar die valse letters, maar naar de letters in het hele werkwoord. De z en de v staan niet in 't exkofschip, dus bij deze woorden doe je de stam + de(n), voorbeelden:

reizen ⇒ stam = (ik) reis ⇒ dit is een valse s, dus + de(n)reisde(n)

verhuizen ⇒ stam = (ik) verhuis ⇒ dit is een valse s, dus + de(n)verhuisde(n)

beloven ⇒ stam = (ik) beloof ⇒ dit is een valse f, dus + de(n)beloofde(n)

hoeven ⇒ stam = (ik) hoef ⇒ dit is een valse f, dus + de(n)hoefde(n)


Enkelvoud of meervoud
Lees de zin altijd goed om te weten of het om enkelvoud of meervoud gaat. Wanneer het onderwerp in het enkelvoud staat, komt er -te of -de achter de stam.

Wanneer het onderwerp in het meervoud staat, komt er -ten of -den achter de stam.

Hieronder vind je een schema waarin je precies kan aflezen welke regels je moet volgen.

schema werkwoordspelling


Opdracht 1
Maak twee kolommen in je schrift en schrijf onderstaande werkwoorden in de juiste kolom. Hieronder zie je een voorbeeld.

 

 

 

 

 

 

Doe dit met de volgende werkwoorden:

gooien, lopen, staan, bellen, verliezen, branden, werken, werpen, telefoneren, zwemmen, eten, tekenen, sterven, lachen.

 

Opdracht 2
Neem onderstaand schema over in je schrift en vul hem verder in. Je hoeft niet alle lijntjes te tekenen.

hele werkwoord

verleden tijd enkelvoud

verleden tijd meervoud

wandelen

wandelde

wandelden

straffen

 

 

 

dreigde

 

heten

 

 

 

 

antwoordden

juichen

 

 

melden

 

 

 

reisde

 

uitrusten

 

 

verdwijnen

 

 

 

 

durfden

eisen

 

 

 

Opdracht 3
Schrijf van de onderstaande zinnen alleen de persoonsvorm in de verleden tijd op. Let op enkelvoud en meervoud!
Tip: schrijf 't exkofschip bovenaan je blad.

1. Begin jaren zestig (lanceren) Mary Quant de minirok.

2. Mijn broertje van vijf (stoten) een hele dure vaas om.

3. Vorige week (vieren) onze school het honderdjarig bestaan.

4. Vanochtend (melden) zes leerlingen zich ziek.

5. Malou (lachen) helemaal niet toen ik die mop vertelde.

6. Tijdens de cruise (rusten) mijn opa en oma heerlijk uit.

7. Het pand (branden) helemaal af.

8. Vroeger (trainen) voetballers niet zo professioneel als nu.

9. Onze mentor (beantwoorden) zijn mail altijd meteen.

10. De portier (zetten) de twee herrieschoppers buiten de deur.

11. Hij (vergissen) zich in de datum voor het feest.

12. Mijn broertje (geloven) tot zijn zesde in Sinterklaas.

13. Wij (hoeven) allemaal geen ijsje.

14. Ik (wachten) een halfuur op de bus.

 

Opdracht 4
Klik op onderstaande links, lees de uitleg, bekijk eventueel de filmpjes en maak de oefeningen!
Heb je een oefening volbracht, maak dan een screenshot.

 

https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/werkwoordspelling/t-kofschip/

https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/werkwoordspelling/de-spelling-van-de-persoonsvorm-in-de-verleden-tijd/

 

 

 

antwoorden opdrachten 1, 2 en 3