Zoals jullie weten, ontstonden er vanaf het jaar 1000 in Europa weer steden. Deze steden handelden veel met elkaar, waardoor de welvaart enorm toenam. Omdat men rijker werd, was er ook steeds meer geld voor luxeproducten. Een voorbeeld van deze luxegoederen zijn specerijen, zoals peper, nootmuskaat, kruidnagel en kaneel. De specerijen werden vooral uit Azië gehaald, omdat ze in Europa niet groeiden.
Het was echter heel onhandig om de specerijen Europa binnen te krijgen. Eerst werden de producten vervoerd naar het Midden-Oosten, waarna Turkse handelaren het overnamen en de specerijen naar Italiaanse steden brachten; van daaruit werden ze over Europa verspreid. Omdat iedereen er wat aan moest verdienen, waren de specerijen uiteindelijk héél duur.
Handelsroutes van Europa naar Azië, over land en over zee
Omdat het zo veel geld kostte om te handelen met al deze tussenpersonen, wilden de Europeanen liever een eigen handelsroute naar het oosten. Ook werden de meest spannende verhalen verteld over verre oorden met bijzondere dieren en vele rijkdommen. Men werd zo nieuwsgierig, dat men op ontdekkingsreis ging! Een voorbeeld van een van deze ontdekkingsreizigers, is Marco Polo.
Marco Polo
Handel over land was gevaarlijk: je kon beroofd worden en je producten kwijtraken. Men zocht dan ook naar nieuwe routes over zee. De Portugese prins Hendrik de Zeevaarder wilde de specerijenhandel met Azië controleren. Dankzij zijn inspanningen ontdekten Portugese ontdekkingsreizigers ontdekte men de kust van Afrika en nieuwe routes naar het oosten! Bartolomeu Dias bereikte in 1488 Kaap de Goede Hoop, het meest zuidelijke punt van Afrika. Tien jaar later bereikte Vasco da Gama als eerste Europeaan India over zee. Ferdinand Magalhaes wist zelfs zijn reis om de wereld in 1522 te volbrengen!
Omdat de Portugezen hun kennis voor zichzelf hielden, gingen ook andere Europese landen zelf op ontdekkingsreis. Zo probeerde Willem Barentz niet via Afrika in India te komen, maar via het noorden. Deze route was echter onbekend, net als de gevaren… Hij strandde op het ijs van Nova Zembla en wist India niet via het noorden te bereiken.
De scheepslui van Barentz strandden op Nova Zembla
Er was een Italiaan die woonde in Lissabon, genaamd Cristoffel Columbus. Hij had een plan om een nieuwe route naar India te vinden. Niet via Afrika, niet via het noorden, maar via het westen! Men wist inmiddels dat de aarde rond was, en dat je een plek dus zowel linksom als rechtsom kon bereiken. Wat men echter nog niet wist, was dat er nog een heel continent tussen Azië en Europa lag…
Op het moment dat hij vanuit de haven van Lissabon naar het westen voer, bereikte hij op een bepaald moment land. Hij was ervan overtuigd dat hij een nieuwe route naar India had gevonden en noemde de mensen die hij aantrof dan ook indianen. Het was echter niet India waar hij aangekomen was, maar hij was aangekomen in Amerika! Door deze ontdekkingen kregen Europeanen een steeds beter beeld van hoe de wereld eruitzag.
Waar in het begin van de ontdekkingsreizen Portugal vooropliep, werd de Nederlandse Republiek in de zeventiende eeuw erg machtig op zee. Nederland lag ideaal om handel te drijven over rivieren en over zee. Nederland haalde graan uit het Oostzeegebied, waardoor men zich kon richten op het maken van producten als melk, kaas en boter. In de Amsterdamse grachtenpanden werden producten opgeslagen om vervolgens te verhandelen: in Amsterdam ontstond een stapelmarkt.
Grachtenpanden in Amsterdam
Omdat men samen moest werken om op te kunnen boksen tegen Portugal op zee, werd in de Nederlandse Republiek in 1602 de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht. Dit bedrijf kreeg een handelsmonopolie met Azië. Men handelde in vele specerijen, zoals peper, kaneel, foelie, nootmuskaat en kruidnagel. De VOC mocht niet alleen handelen, maar kreeg ook het recht om in naam van Nederland oorlog te voeren! Op het Indonesische eiland Java werd door de Nederlanders de stad Batavia gesticht, van waaruit de kolonie werd bestuurd.
Het voormalige stadhuis van Batavia, nu een museum
Onder leiding van Jan Pieterszoon Coen kreeg Nederland met geweld de macht over alle Indonesische eilanden. In 1617 werd hij gouverneur-generaal (bestuurder) van Nederlands-Indië. Het is onbekend hoeveel mensen precies stierven onder zijn bewind, maar zeker is dat minimaal enkele duizenden Indonesiërs sneuvelden. Deze Jan Pieterszoon Coen heeft een groot standbeeld op de markt van Hoorn, want hij heeft veel geld verdiend voor Nederland. Hiermee heeft hij bijgedragen aan de Gouden Eeuw in Nederland. Tegen dit standbeeld komt echter steeds meer protest…
Standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn
Het waren niet alleen kruiden waar de Nederlandse Republiek aan verdiende: men speelde ook een grote rol in de slavenhandel. De VOC handelde in slaven, maar ook de West-Indische Compagnie (WIC) deed dat. De WIC trok niet naar het oosten, maar naar het westen. Wat destijds West-Indië werd genoemd, kennen wij nu als de Caraïben en Zuid-Amerika. Daar had Nederland plantages waar mensen moesten werken. Dat wilden de Nederlanders zelf niet doen en de lokale bevolking vond men niet geschikt. De mensen werden daarom uit Afrika gehaald, helemaal aan de andere kant van de Atlantische Oceaan: de trans-Atlantische slavenhandel.
Een slavenschip
Op de boten waren de omstandigheden zó slecht, dat veel Afrikanen de oversteek niet overleefden. Zes weken lang kon er geen vers eten en drinken aan boord komen, terwijl men in de tropische hitte opeengepakt op het schip lag. Het was zo vol op het schip, omdat men geld verdiende aan de slavenhandel: er moesten zoveel mogelijk slaven in één keer vervoerd worden. Hiervoor werd op een schip een extra verdieping gebouwd, waar de slaven de hele reis liggend moesten verblijven. Op een schip werden soms wel vijfhonderd slaven vervoerd! De slavenhandel was zó groot, dat men de westkust van Afrika zelfs ‘slavenkust’ ging noemen. En dat allemaal in onze Gouden Eeuw…
Stelling: ‘De term ‘Gouden Eeuw’ zou niet meer gebruikt moeten worden, want we werden zo rijk door andere mensen uit te buiten.’