Een bedrijf verkoopt producten, alle producten samen noemen we het assortiment van de winkel. Wanneer we kijken naar de producten die verkocht worden kijken we naar de eigenschappen die het product heeft. Dit ken jij vast wel als de kwaliteit van het product, maar het bestaat uit meer dan dit.
De eigenschappen van een product:
1. De fysieke eigenschappen van een product kun je zien, denk aan materialen en de grootte.
2. De uitgebreide eigenschappen van een product zijn de extra’s die je krijgt zoals service en garantie.
3. De afgeleiden eigenschappen van een product hebben te maken met het merk en het imago dat dit merk heeft. Dit kan dus per klant verschillend zijn.
Opdracht 1
Iedere winkel verkoopt verschillende producten in zijn assortiment, het assortiment kunnen we opdelen in productgroepen.
a. Schrijf 3 productgroepen op die de jumbo verkoopt.
b. Bedenk uit iedere productgroep 3 productitems.
Opdracht 2
Noteer de verschillende eigenschappen van het energiedrankje “Red Bull”.
a. Fysieke eigenschappen:
b. Uitgebreide eigenschappen:
c. Afgeleiden eigenschappen:
De prijs van het product bepaalt of een klant het product koopt. Om een goede prijs aan je product te geven moet je kijken naar jouw eigen kosten en de prijzen die jouw concurrenten vragen voor het product.
Daarnaast speelt het imago een belangrijke rol bij het bepalen van de prijs. Wanneer je als bedrijf een “goedkoop” imago hebt kun je dus ook kiezen voor lage prijzen.
Opdracht 3
Geef aan of de volgende bedrijven een goedkoop of een duur imago hebben.
a. Lidl
b. Kruidvat
c. Action
d. Albert Heijn
e. Apotheek
Opdracht 4
Producten koop jij om het gevoel te krijgen van voordeel, kwaliteit of status. Geef bij alle deze 3 vormen 4 voorbeelden van producten.
Voordeel |
Kwaliteit |
Status |
1 |
1 |
1 |
2 |
2 |
2 |
3 |
3 |
3 |
4 |
4 |
4 |
Opdracht 5
De kosten zijn duidelijk niet het enige om de verkoopprijs te bepalen. Bepalend is wat de klant ervoor wilt betalen. Wat ben jij bereid om voor de volgende producten te betalen? Noem een bedrag in euro’s.
a. Een blikje energiedrank
b. Een smartphone
c. Een game op de ipad
d. Een frietje met mayo
e. Deodorant
f. Kaartje voor een pretpark
g. Smoothie
h. Een nieuw paar sneakers
Opdracht 6
a. Zoek nu de echte prijzen van de producten uit de vorige opdracht op. Vermeld ook op welke site je dit hebt gevonden.
b. Bereken het verschil tussen de prijs die jij wilt betalen en de prijs die in de winkel gevraagd wordt.
Het doel van promotie is dat er zoveel mogelijk wordt verkocht. Promotie is het beïnvloeden van de klant dat zij producten gaan kopen.
Het gedrag van een klant kun je beïnvloeden door de AIDA-formule toe te passen.
1. Aandacht trekken van het publiek.
2. Interesse wekken door iets extra’s te bieden.
3. Daarna moet de drang, het verlangen, ontstaan dat een persoon het wil hebben. Dit kan je prikkelen door de voordelen van het product te benoemen.
4. Actie, de klant moet in actie komen, het product kopen.
Opdracht 7
Hoe zij jij het gedrag kunnen beïnvloeden van de klanten van de HEMA. Noem bij ieder onderdeel een voorbeeld.
a. Aandacht trekken:
b. Extra’s te bieden:
c. Drang:
d. Actie:
Promotie maken kan met verschillende instrumenten:
1. Reclame: de publiciteit zoeken via massamedia zoals tv, kranten en het internet. Reclame maken is altijd onpersoonlijk, oftewel gericht op een grote groep.
2. Persoonlijke verkoop: Dit is de verkoop door een verkoopmedewerker, dit vindt ook wel eens plaats op straat of aan de deur.
3. Sales promotion: tijdelijke acties om het product meer te verkopen, denk aan kortingen.
4. Public relations: het positief beïnvloeden van de klantrelatie door opendagen of speciale “shopping-nights”.
5. Sponsoring: denk aan de bedrukking van voetbal shirts, hierdoor wordt het merk bekender.
Opdracht 8
Zoek op internet 3 plaatjes per instrument, verzamel deze in een foto collage op je i-pad.
Opdracht 9
Zoek 3 reclame video’s op Youtube die jij leuk vind. Leg per video uit waarom jij die video leuk en aansprekend vind.
Opdracht 10
a. Noteer drie bekende personen die producten aanprijzen in reclames.
b. Koop jij weleens een product omdat een bekend persoon reclame maakt?
c. Koop je het dan om de bekende persoon of om het product?
d. Via welk Social Media middel zien we deze bekende personen tegenwoordig vaak?
Opdracht 11
a. Welk product koop jij omdat het stoer is?
b. Welk product koop jij omdat het gezond is?
c. Welk product koop jij omdat het betrouwbaar is?
d. Welk product koop jij niet omdat het een “foute” uitstraling heeft?
Een merk dankt zijn herkenbaar vaak aan een logo. Er zijn twee soorten logo’s: het beeldmerk en het woordmerk. Het beeldmerk is een plaatje, een woordmerk is vaak een geschreven tekst.
De kleur van je logo en de kleuren die doorgevoerd zijn moeten zorgvuldig gekozen worden. Kleuren hebben een betekenis, soms gaat het om een kleur en soms zijn er afspraken over gemaakt.
Opdracht 12
a. Noem 3 merken die de kleur rood gebruiken.
b. Waarom zouden deze 3 merken deze kleur gebruiken. Gebruik hiervoor de uitleg die je kan vinden op de vorige pagina.
Naast kleuren zijn ook andere elementen belangrijk. Het lettertype waarin je communiceert naar de klant bezorgt de klant een bepaald gevoel, zo heb je sierletters en sierletters. Bij het kiezen van een lettertype moet met rekening houden met de doelgroep.
Opdracht 13
Zoek op met behulp van je i-pad 3 lettertypes die jij vind passen bij jouw naam. Schrijf jouw naam met die lettertypes op een wit papier vel.
Vaak heeft een ondernemer personeel nodig. Het personeel is vaak een visitekaartje van een bedrijf, het personeel moet dus een goed uithangbord zijn. Het kiezen van personeel is moeilijk, echt zegt de opleiding van mogelijk personeel een goed beeld van de kwaliteiten en eigenschappen van iemand.
Opdracht 14
Zoek bij de functies de juiste opleiding.
a. Voedingsassistent
b. Verkoper
c. Manager
d. Peuterleider op een kinderdagverblijf
e. Medewerker evenementenorganisatie
f. Beveiliger
g. Barman of barvrouw
Opdracht 15
Zoek op wat het gemiddelde loon is van een werknemer is Nederland? Op deze manier krijg je inzicht in de kosten je moet maken om personeel te betalen.
Met de plaats wordt bedoeld: waar bied je je producten aan voor verkoop? Met de vestigingsplaats wordt niet alleen een pand bedoeld, verkoop kan ook plaats vinden op het internet of op straat.
Er zijn enkele vragen je jezelf moet stellen bij het kiezen van een plaats:
- Past de omgeving bij het bedrijf?
- Heeft de omgeving invloed op je bedrijf?
- Is je bedrijf makkelijk te bereiken?
Opdracht 16
Zoek een slagerij bij jou in de buurt.
a. Past de omgeving bij het bedrijf?
b. Heeft de omgeving invloed op je bedrijf?
c. Is je bedrijf makkelijk te bereiken?
Opdracht 17
Bij het maken van een webshop moet je rekening houden met de vindbaarheid en moet je ervoor zorgen dat de website makkelijk in gebruik is.
a. Zoek een webshop in internet die jou aanspreekt.
b. Is deze webwinkel makkelijk te gebruiken?
Presentatie omvat alle activiteiten van een onderneming die erop gericht zijn het product of bedrijf zo te verpakken of “aan te kleden dat de klant het wil kopen en/of bezoeken.
Bij de presentatie gaat het om:
1. Het presteren van je bedrijf; de inrichting moet passen bij het imago van het bedrijf.
2. Het presenteren van je product; de verpakking moet passen bij het imago van het bedrijf.
Opdracht 18
Bij welke winkel vind jij de presentatie goed passen bij de gewenste uitstraling?
a. Naam van de winkel.
b. De winkel verkoopt
c. De buitenkant van het bedrijf zier er zo uit:
d. De binnenkant van de winkel ziet er zo uit:
e. Het personeel past bij de winkel, omdat:
f. Het product vind ik er mooi uitzien, omdat:
g. Het verpakkingsmateriaal bestaat:
h. Geef drie tips om de presentatie van de winkel nog beter te maken.