GRIP

GRIP https://www.bing.com/videos/search?q=grip+animatie&&view=detail&mid=44BB232131E98DF933B744BB232131E98DF933B7&&FORM=VRDGAR

 

Regionaal

De fasen GRIP 1 t/m GRIP 4 hebben betrekking op de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing door de hulpverleningsdiensten van de veiligheidsregio. Het hoogste opschalingsniveau daarbij is de bestrijding van een ramp of crisis die een effect heeft in meer dan één gemeente, maar beperkt blijft tot het grondgebied van één veiligheidsregio.

GRIP 1

Wanneer bij de bestrijding van een incident meerdere disciplines betrokken zijn en op de plaats van het incident een structurele coördinatie tussen de hulpverleningsdiensten van de veiligheidsregio

nodig is, wordt opgeschaald naar GRIP 1. In de directe nabijheid van het incident wordt dan een CoPI ingericht. Aan het hoofd van dit team staat een Leider CoPI. De werkzaamheden van het CoPI zijn gericht op de bestrijding van de gevolgen van het incident in het brongebied 4.

 

GRIP 2

Indien ook structurele inzet van hulpverleningsdiensten buiten het brongebied nodig is, wordt opgeschaald naar GRIP 2. Er is dan sprake van een brongebied en een effectgebied. Naast het CoPI wordt dan een ROT ingericht. Onafhankelijk van de plaats van het incident komt het ROT altijd samen op een vaste locatie in de regio. Vaak is dat het kantoor van de veiligheidsregio. Het ROT staat onder leiding van de leider ROT (ook wel: operationeel leider). Uitgangspunt is dat het ROT

zich richt op de incidentbestrijding in het effectgebied. Tevens staat het ROT ten dienste van het CoPI. Het ROT is binnen de regionale rampenbestrijding en crisisbeheersing het hoogste operationele niveau.

GRIP 3

Wanneer tijdens een incident de noodzaak ontstaat tot bestuurlijke betrokkenheid is dat de reden om op te schalen naar GRIP 3. Dat kan zijn wanneer de aard van een incident vraagt om de betrokkenheid

van de burgemeester in zijn/haar rol als burgervader of -moeder. Maar bijvoorbeeld ook wanneer het voor de bestrijding van een incident noodzakelijk is dat de burgemeester noodbevoegdheden afkondigt. Naast het CoPI en het ROT wordt dan een gemeentelijk beleidsteam (GBT) gevormd. Dit GBT is het multidisciplinaire adviesteam van de burgemeester die op dat moment het bevoegd gezag bekleedt. De leider ROT ontvangt zijn (strategische) instructies van de burgemeester. In een GRIP 3 spreken we van een incident dat beperkt blijft tot één gemeente.

 

GRIP 4

Zodra het bron- en/of effectgebied meer dan twee gemeenten bestrijken, is sprake van een incident van meer dan plaatselijke betekenis. In zo’n geval wordt opgeschaald naar GRIP 4 en bekleedt de voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio als enige het bevoegd gezag. Indien voorafgaand aan de opschaling naar GRIP 4 sprake was van een GRIP 3 komt het GBT te vervallen. Het RBT is het

adviesteam van de voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio. De leider ROT ontvangt in een GRIP 4 zijn (strategische) instructies van de voorzitter van de veiligheidsregio. De burgemeesters van de getroffen gemeenten, de hoofdofficier van justitie en de voorzitter van het waterschap zijn formeel lid van het RBT. In veel regio’s schuiven strategisch adviseurs van de operationele diensten ook aan bij het RBT. In een GRIP 4 is sprake van een incident dat beperkt blijft tot het grondgebied van één veiligheidsregio.

 

De centralist mag opschalen tot en met GRIP 2 net als de CACO. Voor verder opschaling overleg je met een OVDG of de ACGZ.

 

Bovenregionaal

Naar aanleiding van enkele regiogrensoverschrijdende incidenten zoals de brand bij Moerdijk, is de behoefte ontstaan om ook een structuur te ontwikkelen voor bovenregionale incidenten. In Eenheid

in verscheidenheid worden twee nieuwe fasen beschreven, GRIP 5 en GRIP Rijk. Momenteel worden beide fasen opgenomen in de regionale crisisplannen van de veiligheidsregio’s. Voor de crisisbesluitvorming op rijksniveau heeft de ministerraad het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming vastgesteld met daarin GRIP 1 t/m GRIP 5 en GRIP Rijk.

 

GRIP 5

Wanneer sprake is van een ramp of crisis die zich uitstrekt over meer dan één veiligheidsregio, spreken we voortaan van een GRIP 5. Opschaling naar GRIP 5 gebeurt uitsluitend als daartoe bestuurlijke noodzaak aanwezig is. Voor het afkondigen van een GRIP 5 is een expliciet besluit van de voorzitters van de betrokken veiligheidsregio’s vereist. Tijdens een GRIP 5 vindt geen overdracht van het bevoegd gezag plaats naar een ‘hoger niveau’. De voorzitters van de betrokken veiligheidsregio’s behouden het bevoegd gezag over de diensten die in hun eigen regio bij de rampbestrijding betrokken zijn. Wat wel gebeurt, is dat de veiligheidsregio’s gezamenlijk de interregionale incidentbestrijding ter hand nemen, waarbij één veiligheidsregio de bestuurlijke en operationele afhandeling coördineert. Het staat regio’s vrij om hierover onderling andere afspraken te maken. Zijn die er niet en er is wel sprake van een duidelijk aanwijsbaar brongebied dan is de regel dat de bronregio de coördinatie op zich neemt. Is er geen duidelijk brongebied dan neemt de regio die gezien de aard van het incident het best is geëquipeerd de coördinatie op zich. Eenheid in verscheidenheid adviseert om in de coördinerende regio een coördinerend operationeel leider (COL) aan te wijzen. Op initiatief van de COL wordt onderling contact onderhouden met de operationeel leiders van de andere regio’s. Zo nodig bereiden zo bestuurlijke besluitvorming voor, als ware er een interregionaal operationeel team

(IROT * ). Zo zou er ook een interregionaal beleidsteam (IRBT * ) bijeen kunnen worden geroepen. Daarin stemmen de voorzitters gezamenlijk af over de te volgen strategie.

Hieronder volgen enkele afbeeldingen ter verduidelijking.