Lesdoelen:
Aan het eind van deze les ...:
Theorie
De infinitief is de woordenboekvorm van een werkwoord. Het wordt de woordenboekvorm genoemd, omdat alle werkwoorden alleen in deze vorm te vinden zijn in het woordenboek. Dit klinkt misschien heel ingewikkeld, maar de infinitief is niets meer dan het hele werkwoord in de tegenwoordige tijd.
Voorbeelden van infinitieven zijn:
lopen, dansen, werken, maken, schoonmaken, doen, gebeuren etc.
Wanneer je werkwoorden in een andere tijd ziet staan, moet je er dus goed opletten dat je voor de infinitief de tijd ook verandert!
liep → lopen, zwommen → zwemmen, gedaan → doen
Spelling van de infinitief
Opdracht 1
Maak onderstaande oefening.
Opdracht 2
Hieronder staan rijtjes met woorden. Telkens is één woord geen infinitief. Noteer het woord dat geen infinitief is.
1. dansen, computeren, geslaagd, zingen
2. schoonmaken, sprongen, helpen, lopen
3. riepen, dragen, jagen, delen
4. gaan, hebben, deden, komen
5. gebeuren, ruiken, schuiven, gegeten
Opdracht 3
Schrijf van de volgende woorden de infinitief op.
1. nagekeken
2. geroken
3. hielpen
4. tennisten
5. ga
6. gedaan
7. gebeurd
8. geef over
9. verliet
10. bevroor
Hieronder vind je de antwoorden van opdracht 2 en 3:
Ben je klaar? Ga dan door naar extra en kies daar zelf welke opdracht(en) je gaat maken.