2.2.5 Bijwoorden, wederkerend en wederkerig voornaamwoord *

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 

Theorie
In deze les leer je nog drie woordsoorten: bijwoorden, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden.

 

Bijwoorden
Bijwoorden zijn woorden die informatie geven over: werkwoorden, andere bijwoorden, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of een zelfstandig naamwoord.


Er zijn bijwoorden die ...:

 

Wanneer je een zin redekundig ontleedt, kan het voorkomen dat er een bijwoordelijke bepaling (bwb) in de zin staat. Woorden die op zichzelf een bijwoordelijke bepaling zijn, zijn altijd bijwoorden.



Voorbeelden van bijwoorden zijn:

Gisteren hebben we ons erg vermaakt.

Ik vind dat altijd een heel mooi schilderij.

Waarom hebben jullie je niet gemeld?

Maaike is ineens nergens te bekennen.


Let op! Je hebt ook splitsbare bijwoorden. Je noemt beide dan als één geheel. Voorbeelden hiervan zijn:

Daar doe je hem geen plezier mee ⇒ daarmee

Hier komen geen extra kosten bij ⇒ hierbij

Daar wil ik het graag nog even over hebben ⇒ daarover

 

 

Kortom
Je vindt een bijwoord dus door te kijken of er een bijwoordelijke bepaling in de zin staat die uit één woord bestaat! Woorden als: waarom, wanneer, waar, niet, nooit, geen, altijd, wel etc. zijn dus allemaal bijwoorden.

 

Let op! Vaak is het zo dat wanneer je een woord over hebt, waarvan je niet weet wat het is, dat het dan een bijwoord is.

En let dus ook op splitsbare bijwoorden!

 

Wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord. Het wederkerend voornaamwoord verwijst naar de persoon die het onderwerp is.

! Het onderwerp komt dus nog een keer in een andere vorm terug.  

 

In onderstaand schema staan de wederkerende voornaamwoorden met daarachter een voorbeeldzin:

 

Enkelvoud Meervoud
  • ik vergis me
  • jij schaamt je
  • u verbaast zich (u)
  • hij/zij/het verveelt zich
  • wij vergissen ons
  • jullie schamen je
  • u verbaast zich (u)
  • zij vervelen zich

 

 

Tip: Om het wederkerende voornaamwoord in een zin te vinden, bestaat een handig trucje. Als je de zin in de derde persoon enkelvoud zet (de hij-vorm) dan verandert het wederkerend voornaamwoord in 'zich' en dat is vaak wel makkelijk te herkennen.

 

Dus: Ik verveel meHij verveelt zich.

 

 

Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord is elkaar en vormen van elkaar zoals: mekaar en elkander. Wederkerige voornaamwoorden verwijzen naar meer personen.

Dit is dus het makkelijkste voornaamwoord, je hoeft alleen elkaar, mekaar en elkander te onthouden.

 

Voorbeelden:

 

Tip: als je bang bent dat je de namen wederkerend en wederkerig door elkaar gaat halen. Onthoud dan het verzonnen woord: 'elkarig' want elkaar is altijd wederkerig!

 


Opdracht 1
Schrijf van de onderstaande zinnen alle bijwoorden op!

1. Misschien kunnen we morgen koekjes bakken.

2. Miranda gaat nooit meer parachute springen.

3. Waarom hebben jullie je al omgekleed?

4. Waar ben je naar op zoek?

5. Daar heb ik geen problemen mee.

6. Gisteren hebben wij erg mooie foto's gemaakt.

7. Alle gasten zitten buiten.

8. Plotseling was de peuter nergens te bekennen.

 

 

Opdracht 2
Maak onderstaande oefening en maak een screenshot wanneer je deze hebt afgerond.

 

Opdracht 3
Noteer uit onderstaande zinnen de wederkerende en wederkerige voornaamwoorden. En geef aan welke van de twee het is. 

 

1. De tegenpartij geeft zich over.

2. De twee presidenten geven elkaar een hand.

3. De meisjes tutten zich samen op voor het schoolfeest.

4. Ik heb me vanmorgen enorm verslapen.

5. De jongens geven mekaar een boks.


 

Opdracht 4
Schrijf van onderstaande woorden op tot welke woordsoort ze behoren. Kies uit:

ww - o/blw - bn - zn - aanw. vnw - vr. vnw - pers. vnw - bez. vnw - o/bhtw - o/brtw  - vz - bw (bijwoorden) - wd vnw (wederkerend voornaamwoord) - wg vnw (wederkerig voornaamwoord)

Voorbeeld:

(1)Ik (2)ben (3)zaterdag (4)naar (5)een (6)goed (7)concert geweest.

Noteer het als volgt:

1 ik = pers. vnw   2 ben = ww   3 zaterdag = zn   4 naar = vz   5 een = olw   6 goed = bn  7 concert = zn

 

1. (1)Zullen (2)we (3)morgen (4)naar (5)de (6)sauna gaan?

2. (1)Waarschijnlijk (2)ben (3)ik (4)niet besmet (5)met het (6)coronavirus.

3. (1)Mag (2)ik (3)deze (4)les (5)jouw (6)pen (7)even lenen?

4. (1)Hoe (2)weten (3)jullie (4)welke (5)bus je moet hebben?

5. (1)Timo (2)kwam als (3)tweede (4)over (5)de (6)finish en (7)Rick (8)eindigde (9)op (10)plaats (11)vier.

6. De (1)meisjes (2)keken (3)elkaar (4)een (5)lange (6)tijd niet aan.

7. (1)Ik heb (2)me (3)in de (4)datum (5)vergist.

 

 

Opdracht 5
Klik op onderstaande link en maak de opdracht.

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-bijwoorden-niveau-23-havovwo/

 

 

 

 

Hieronder vind je de antwoorden van opdracht 1, 3 en 4:

antwoorden