Lesdoelen:
Aan het eind van deze les ...:
Theorie
Je kan, als het goed is, een zin helemaal ontleden t/m meewerkend voorwerp. Het kan zijn dat je dan zinsdelen overhoudt in een zin. De zinsdelen die overblijven zijn bijwoordelijke bepalingen (bwb). Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op vragen als: Waar? Waarheen? Wanneer? etc.
Voorbeelden:
Door het slechte weer werd de wedstrijd op het laatste moment afgelast.
Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: werd afgelast
Het onderwerp is: de wedstrijd
Het lijdend voorwerp is: -
Het meewerkend voorwerp is: -
De volgende twee zinsdelen blijven over:
- door het slechte weer
- op het laatste moment
Dus in deze zin staan twee bijwoordelijke bepalingen.
Dennis doet altijd boodschappen voor zijn buurvrouw.
Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: doet
Het onderwerp is: Dennis
Het lijdend voorwerp is: boodschappen
Het meewerkend voorwerp is: voor zijn buurvrouw
Het volgende zinsdeel blijft over: altijd is dus een bijwoordelijke bepaling.
Bijwoordelijke bepaling van tijd of plaats
Je hebt veel verschillende soorten bijwoordelijke bepalingen. Twee daarvan zijn de bijwoordelijke bepaling van tijd en de bijwoordelijke bepaling van plaats.
Wanneer een bwb aangeeft wanneer iets plaatsvindt / heeft plaatsgevonden, heb je te maken met een bijwoordelijke bepaling van tijd.
Wanneer een bwb aangeeft waar iets plaatsvindt / heeft plaatsgevonden, heb je te maken met een bijwoordelijke bepaling van plaats.
Voorbeelden:
In de badkamer is Merel haar tanden aan het poetsen.
Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: is aan het poetsen
Het onderwerp is: Merel
Het lijdend voorwerp is: haar tanden
Het meewerkend voorwerp is: -
De bijwoordelijke bepaling: in de badkamer (bwb van plaats)
Volgende week gaan we koekjes bakken voor ouderen.
Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: gaan bakken
Het onderwerp is: we
Het lijdend voorwerp is: koekjes
Het meewerkend voorwerp is: voor ouderen
De bijwoordelijke bepaling: volgende week (bwb van tijd)
Opdracht 1
Maak onderstaande oefening. Lees eerst de introductie zorgvuldig door!
Opdracht 2
Ontleed onderstaande zinnen tot en met bijwoordelijke bepaling.
Je noteert het als volgt:
pv =
wg =
ow =
lv =
mv =
bwb =
1. Marijke neemt elke donderdag voor haar collega's een lekker broodje mee.
2. In de winkel heb ik lekkere chocolade voor mijn vriendin gekocht.
3. In de speeltuin geeft de ene kleuter de andere kleuter een mep.
4. Voor mijn oma neem ik altijd wat lekkers mee van de markt.
5. Mijn vader heeft het bed alvast buiten gezet voor de koper.
Hieronder staan de antwoorden van opdracht 2:
Ben je klaar? Ga dan door naar extra en kies daar zelf welke opdracht(en) je gaat maken.