Test jezelf

Opdracht 1
Check of je alle woordsoorten kent. Schrijf van elk onderstreept woord de woordsoort op. Kies uit:

ww - blw / olw - bn - zn - aanw. vnw - vr. vnw - pers. vnw - bez. vnw - htw - rtw  - vz

 

1. (1)Ik (2)moet nog heel (3)veel (4)cadeautjes kopen (5)voor (6)Sinterklaas.

2. (1)Weet (2)jij (3)op (4)welke (5)datum (6)we op (7)kamp gaan?

3. (1)Mijn (2)beste (3)vriendin (4)woont op (5)nummer (6)veertig.

4. '(1)Zal (2)ik er (3)een (4)plastic (5)tas omheen (6)doen?', (7)vroeg (8)de (9)verkoopster.

5. (1)Wil (2)jij (3)me (4)vertellen (5)wie (6)zijn (7)pen heeft (8)afgepakt?

6. '(1)Dit (2)is (3)de (4)zoveelste (5)keer dat (6)je (7)door (8)mij heen praat!', riep de (9)docent.

7. (1)Is (2)dat (3)jouw (4)tekening?

8. (1)Ik (2)ben (3)mijn (4)horloge kwijt, heeft (5)u (6)het ergens gezien?

9. Dat (1)die (2)auto (3)van (4)jou is, (5)weten (6)we nu wel.

10. (1)Mogen we weten (2)wat voor (3)gerechten (4)je gaat (5)bereiden?  

 

Opdracht 2
Kijk door middel van deze toets of je de geoefende stof goed beheerst. Maak onderstaande toets.

 

 

 

Hieronder vind je de antwoorden van opdracht 1:

antwoorden