1.2.2 Spelling van samenstellingen

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 

Theorie
Samenstellingen zijn soms erg lastig om te schrijven. Probeer de woorden altijd in eerste instantie aan elkaar te plakken! Bijvoorbeeld: tuin + broek = tuinbroek en computer + spel = computerspel. Deze woorden kunnen gewoon aan elkaar worden geplakt, zonder dat er verwarring ontstaat.

Wanneer dit niet lukt, heb je tussenletters nodig.


Tussenletters
De woorden van een samenstelling kun je dus vaak gewoon aan elkaar vastplakken(!). Dit probeer je in eerste instantie altijd met de woorden. Toch kan dit lang niet altijd. Soms heb je één of meer tussenletters (-e, -en en -s) nodig om een goede samenstelling te maken.  


Tussen -en
Als het eerste woord van de samenstelling uit een zelfstandig naamwoord bestaat dat alleen een meervoud heeft met -en, dan komen die twee letters in de samenstelling te staan.

Bijvoorbeeld: boek + kast:
Boek is een zelfstandig naamwoord en kent alleen het meervoud boeken, dus wordt het boekenkast.

Bijvoorbeeld: lamp + kap:
Lamp is een zelfstandig naamwoord en kent alleen het meervoud lampen, dus wordt het lampenkap.



Tussen -e
In de volgende gevallen schrijf je alleen een tussen -e.

Je schrijft alleen een -e in de volgende gevallen:

  1. Als het eerste deel een meervoud heeft op -s. Bijvoorbeeld bij het woord horloge. Het woord horloge kent alleen het meervoud horloges, dus komt er in de samenstelling geen tussen -n, maar alleen een -e ⇒ horlogewinkel.
     
  2. Als het eerste deel twee meervouden kent, namelijk een meervoud met -s en een meervoud met -en. Voorbeelden hiervan zijn: keuze → keuzes en keuzen, dus schrijf je: keuzeopdracht. groente groentes en groenten, dus schrijf je groentesoep.
     
  3. Ook als het eerste deel überhaupt geen meervoud heeft, schrijf je alleen een tussen -e. Rijst en benzine zijn hier voorbeelden van. Je schrijft dus: rijstepap en benzinestation.
     
  4. Je schrijft ook alleen een tussen -e wanneer het eerste deel van de samenstelling uniek is, zoals de zon. Hier is er maar één van. Dit geldt ook voor woorden als: maan, hel en koningin. Daarom schrijf je: zonnestraal, maneschijn, hellevuur en Koninginnedag.
     
  5. Als het eerste deel het bijvoeglijk naamwoord (tweede deel) versterkt. Voorbeelden hiervan zijn: reuzeleuk, beresterk, boordevol, apetrots en stekeblind. Je kunt in plaats van dat bijvoeglijk naamwoord net zo goed erg neerzetten: het is erg vol, ik ben erg trots en hij is erg blind.
     
  6. Wanneer het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is, maar bijvoorbeeld een bijvoeglijk naamwoord. Voorbeelden hiervan zijn: hogeschool, armelui, brekebeen.
     
  7. Daarnaast schrijf je alleen een tussen -e als het woord niet meer als een samenstelling wordt gezien of als de woorden niets met de eigenlijke betekenis te maken hebben. Je herkent als het ware niet of nauwelijks meer de woorddelen. Dit worden versteende samenstellingen genoemd. Voorbeelden hiervan zijn: bruidegom, klerezooi, elleboog en bakkebaard.


 

Tussen -s
Bij veel woorden kun je horen of er een tussen -s moet komen te staan. Alleen bij sommige woorden is het lastig te horen, omdat het tweede deel van de samenstelling dan met een -s begint.

Bijvoorbeeld bij station + straat. Hier hoor je niet of er een tussen -s moet komen, maar als je een ander woord in de plaats van straat zou plaatsen, dan hoor je het wel: stationsplein. Daar hoor je dus wel een tussen -s en daarom moet ook stationsstraat met een tussen -s worden geschreven.


Lange samenstellingen
De voorbeelden die je tot nu toe hebt gezien van samenstellingen bestonden over het algemeen uit twee woorden. Er zijn ook samenstellingen die uit meer woorden bestaan.

Voorbeelden hiervan zijn: koffiezetapparaat, belegdebroodjesspecialist en voetbalveldinspecteur.

Deze woorden schrijf je gewoon aan elkaar. Er is een groep waarbij dat minder duidelijk is en dat zijn woorden die bestaan uit een bijvoeglijk naamwoord en twee zelfstandige naamwoorden, bijvoorbeeld: langeafstandsloper is iets anders dan een lange afstandsloper.

In het eerste geval heb je het over iemand die lange afstanden loopt en in het tweede geval heb je het over iemand die lang is en afstanden loopt.


Nog een voorbeeld hiervan is: groenezeepfabriek. Als dat woord er zo staat, dan heb je het over een fabriek waar ze groenezeep produceren, maar staat er groene zeepfabriek dan heb je er over een fabriek die groen is en zeep produceert.

Bij dit soort woorden moet je altijd goed bedenken wat je wil zeggen! Als je het bijvoeglijk naamwoord er los voorzet, zeg je iets over de twee zelfstandige naamwoorden die erna komen. Als je het bijvoeglijk naamwoord eraan vastplakt, hoort het bij het woord.

 

Opdracht 1
Schrijf van onderstaande woorden de samenstelling op.


1. groente + afdeling

2. brood + plank

3. dame + toilet

4. keus + menu

5. benzine + station

6. maan + schijn

7. arm + lui

8. pad + stoel

9. zon + bank

10. horloge + winkel

 

Opdracht 2
Hieronder staan rijtjes met telkens vier woorden. Eén woord is telkens fout gespeld. Schrijf het foute woord op en verbeter het.

1. handoek, telefooncel, waterkoker, damestas

2. boodschappentas, zonnenpaneel, tafelkleed, pannenkoeken

3. stoeptegel, aspergengerecht, rijsttafel, fietssleutel

4. paardenstal, hoogtevrees, Koninginnedag, ruimtenvaart

5. apenrots, berensterk, kattenvoer, hondenhok

 

Opdracht 3
Maak onderstaande oefening. Lees ook telkens de uitleg waarom een antwoord juist is!

 

Opdracht 4
Maak onderstaande oefening.

 

 

 

Ben je klaar met de oefening? Ga dan door naar extra en kies daar zelf welke opdracht je gaat doen.

 

 

 

Hieronder vind je de antwoorden van opdracht 1 en 2:

antwoorden