2.1.5 Lijdend voorwerp

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

 

Theorie
Bijna alle zinnen hebben een gezegde en onderwerp. Een zin kan ook een lijdend voorwerp (lv) hebben.
 

Om achter het onderwerp te komen stel je de vraag wie of wat + werkwoordelijk gezegde? Ook voor het lijdend voorwerp stel je deze vraag alleen voeg het onderwerp eraan toe: wie of wat + werkwoordelijk gezegde + het onderwerp?
 

Om het lijdend voorwerp te vinden, moet je dus eerst het gezegde en het onderwerp weten.


Voorbeelden:
Vanmorgen heeft mijn zus een brood bij de bakker gekocht.

Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: heeft gekocht
Het onderwerp is: mijn zus
Je stelt nu de vraag: wie of wat heeft mijn zus gekocht?
Het antwoord (lijdend voorwerp) is: een brood

 


Voor mijn jarige vader heb ik een heel mooi schilderij gemaakt.

Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: heb gemaakt
Het onderwerp is: ik
Je stelt nu de vraag: wie of wat heb ik gemaakt?
Het antwoord (lijdend voorwerp) is: een heel mooi schilderij



Het kan zijn dat een zin geen lijdend voorwerp heeft. Kijk maar naar het volgende voorbeeld:


Ik schilder graag in mijn vrije tijd.

Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is: schilder
Het onderwerp is: ik
Je stelt nu de vraag: wie of wat schilder ik?
Op deze vraag kun je geen antwoord geven, dus er staat geen lijdend voorwerp in deze zin.

 


Tip: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij langs, tussen, om etc.)

 

 

Opdracht 1
Maak onderstaande oefening. Lees eerst de introductie van de opdracht goed door.

 

 

Opdracht 2
Ontleed onderstaande zinnen tot en met lijdend voorwerp.

Je noteert het als volgt:

pv =

wg =

ow =

lv =

1. Mijn vader heeft zijn auto heel netjes geparkeerd.

2. Het meisje met het schort is alle vaat aan het afwassen.

3. De kunstdocent is een groot schilderij aan het maken met de klas.

4. Voor mijn jarige vader heb ik een mooie verjaardagstaart gebakken.

5. Mijn moeder maakt mijn lievelingseten klaar.

 

Hieronder vind je de antwoorden van opdracht 2:

antwoorden