De experts die geïnterviewd zijn, zijn Yvonne Schuiling en Suzanne Davelaar. Yvonne Schuiling is Specialist Jonge Kind bij Catent en heeft afgelopen jaar een workshop gegeven over jongensgedrag bij kleuters. Yvonne weet dus veel over het jonge kind, van 3 tot ongeveer 7/8 jaar oud en de verschillen tussen jongens en meisjes. Suzanne Davelaar werkt op een VMBO school in Almere waarbij zij deel uitmaakt van het zorgteam. Bij de VMBO school in Almere heeft Suzanne te maken met leerlingen tussen de 12 en 17 jaar. Zij heeft hierdoor kennis over de verschillen tussen jongens en meiden op het middelbaar onderwijs.
We hebben een gesprek over de verschillen tussen jongens en meisjes. Hierbij is het goed om in ons achterhoofd te houden dat er gegeneraliseerd wordt, maar dat er natuurlijk meerdere varianten zijn op deze stereotypen.
In de literatuur wordt gezegd dat de hersenontwikkeling van jongens en meisjes anders verloopt. Wat ervaart u hiervan in de praktijk?
Yvonne: Onderzoek van de hersenen heeft aangetoond dat jongens en meisjes een andere ontwikkeling van de hersenen doormaken. De hersenen van de jongens rijpen later. Het uitrijpen wordt ondersteund door veel te bewegen en het prikkelen van de zintuigen, oftewel de sensomotorische ontwikkeling.
In de literatuur wordt er gezegd dat jongens ongeveer twee jaar langer nodig hebben om de hersenen optimaal te ontwikkelen. De linkerhersenhelft groeit bij baby’s langzamer dan de rechterhersenhelft. Dit is bij jongens nog meer, omdat de testosteron in het bloed van jongens vertragend werkt. Veel verbindingen komen dan nog niet tot stand. Oestrogeen, het hormoon dat bij meisjes in het bloed overheerst, stimuleert een snellere groei. Dit heeft gevolgen voor allerlei ontwikkelingsgebieden.
De linkerhersenhelft houdt zich meer bezig met taal en denken, terwijl in de rechterhersenhelft beweging, emotie en ruimtelijke en lichamelijke oriëntatie geregeld worden. Bijvoorbeeld: Het ruimtelijk inzicht van jongens is beter, terwijl dat bij de meisjes de talige kant is. Jongens zijn echte doeners: zij leren door fouten te maken en uit te proberen. Meisjes worden gezien als denkers: zij leren door informatie te verzamelen en door te praten over gedachten en gevoelens.
Het is echter zo dat bij de jongens het hormoon testosteron rond het vierde levensjaar een stoot geeft. Het wordt zelfs verdubbeld. Hierdoor hebben de jongens de drang om te bewegen. Doordat het testosteron wordt verdubbeld, zijn de jongens veel drukker. Soms wordt de diagnose ADHD gesteld. Dit kan een onterechte constatering zijn. Ze zijn gewoon drukker doordat het hormoon testosteron in hogere mate aanwezig is. Rond het vijfde levensjaar neemt de testosteron weer iets af en daarna volgt er nog een piek rond het zevende levensjaar en tijdens de puberteit. Bij meisjes blijft dit veel constanter.
Verder moeten de jongens eerst hun grove motoriek, klimmen en klauteren, beheersen voordat zij aan hun fijne motoriek kunnen werken. De meisjes hebben de fijne motoriek al eerder en beter in de vingers. Jongens ontwikkelen zich in een lager tempo. Ze leren bijvoorbeeld later praten.
Suzanne: Ik ervaar door de gesprekken met de leerlingen dat meisjes vooral veel moeite hebben met wiskunde. Dit heeft vooral te maken met hun zelfbeeld. De meisjes voelen zich onzeker en hebben toch al het idee dat meisjes slecht zijn in wiskunde, waardoor ze minder moeite voor het vak doen.
Hoe zou een leerkracht kunnen inspelen op de talige kant van de meisjes en de wiskundige kant van de jongens?
Yvonne: Als er bijvoorbeeld wordt gevraagd om in tweetallen te werken aan een rekenopdracht, waarbij er blokjes op een bepaalde manier neer gezet moeten worden, kan je de meisjes laten uitleggen hoe de jongens het moeten neerzetten. De jongens kunnen dan met hun ruimtelijke inzicht de blokjes op de juiste plek zetten. Ook zou je jongens en meisjes kunnen laten samenwerken tijdens verhaaltjessommen. De meisjes kunnen de som voorlezen, waardoor ze de jongens helpen met het talige stuk. De jongens kunnen de meisjes helpen door de som samen uit te werken en proberen om de meisjes het inzicht te geven.
Jongens en meisjes lossen allebei op een andere manier conflicten op. Kunt u mij daar meer over vertellen?
Yvonne: Als de linker- en de rechterhersenhelft minder goed met elkaar verbonden zijn, heb je moeite met vaardigheden waarbij allebei de hersenhelften nodig zijn. Bijvoorbeeld: problemen oplossen door erover te praten of er gelijk op los te slaan.
Als jongens hun emotie uiten, gebeurt dit vaak lijfelijk. Zij kunnen dit vaak nog niet verwoorden met taal. Meisjes zijn hier beter in. Jongens uiten hun emoties vaak naar buiten toe. Dan worden zij ook vaak als lastig, druk of agressief bestempeld. Meisjes houden hun emoties vaak voor zichzelf en zijn naar binnen gericht. Ze worden stil of krijgen lichamelijke klachten. Je moet hier als leerkracht kennis over hebben. Het is belangrijk om de meisjes goed te observeren en ruimte te creëren om ze te bevragen over wat hen dwarszit.
Suzanne: De jongens laten externaliserend gedrag zien door schelden, schoppen, slaan etc. Het gaat hier dan ook hard tegen hard. Bij meisjes is dit gedrag internaliserend, waardoor er innerlijke onrust kan ontstaan.
Op welke manier probeert u te handelen tijdens een conflict?
Yvonne: Ik probeer bij de jongens niet teveel taal te gebruiken, omdat hun hersenen deze vaardigheid nog niet goed ontwikkeld hebben. Je moet goed, maar kort en duidelijk, uitspreken wat je van ze verwacht. Bij meisjes is het bekend dat zij vooral lief gevonden willen worden. Ze moeten alleen wel leren dat ze niet door iedereen aardig gevonden kunnen worden. Het is belangrijk om dit met ze te bespreken. Meisjes vinden het verder belangrijk om gehoord te worden, dus luister oprecht naar hun verhalen.
Suzanne: De leerlingen komen bij mij om te spuien over wat hen dwarszit. Ik hoor hierdoor altijd maar één kant van het verhaal. Ik probeer samen met de leerlingen, zowel jongens als meisjes, te kijken door middel van een helicopterview naar het conflict en hoe zij anders hadden kunnen handelen.
Hoe zou volgens u het onderwijs aangeboden moeten worden om tegemoet te komen aan de verschillen tussen jongens en meisjes?
Yvonne: Ten eerste moet je kennis hebben over de hersenontwikkeling van jongens en meisjes om het onderwijs goed aan te kunnen bieden. Hierbij moeten de jongens vooral bewegen, ontdekken en onderzoeken om alles optimaal te ontwikkelen. Jongens maken gebruik van trial and error. Ze moeten eerst tien keer iets ontdekken, onderzoeken en (eventueel) laten mislukken, voordat ze het goed kunnen. Een voorbeeld: als meisjes gaan kleien, kleien ze vaak al meteen mooie vormpjes en patronen. Jongens gaan de klei eerst ontdekken door ermee op de tafel te slaan en er op te stampen met hun vuist. Zij moeten eerst de eigenschappen leren kennen voordat ze er iets mee kunnen maken. Je moet hier als leerkracht dus ruimte aan geven, dit accepteren en je verwachtingen bijstellen. Ontdek de talenten van jongens en meisjes en maak daar gebruik van tijdens je lessen!
Wat jongens verder nodig hebben:
Suzanne: Ik denk dat het heel belangrijk is dat het onderwijzend personeel voldoende kennis heeft en zich bewust is van de verschillen tussen jongens en meisjes. Ik denk dat met name in de bovenbouw van het basisonderwijs extra aandacht geschonken dient te worden aan bijvoorbeeld planningsvaardigheden, aangezien vooral jongens daar vaak tegenaan lopen op de middelbare school. Ook moet er qua lesaanbod niet alleen klassiek lesgegeven en getoetst worden (waar meisjes het waarschijnlijk over het algemeen beter op doen), maar ook andere vormen moeten ingezet worden die beter aansluiten bij de ontwikkeling van jongens. Het kan ook nuttig zijn om de samenwerking tussen jongens en meisjes te bevorderen; misschien dat ze van elkaar kunnen leren. En ik denk dat het van grote meerwaarde is als er veel meer mannen in het onderwijs gaan werken.