Positief beïnvloeden

Piramide van Maslow

Volgens Bakker (2009) maakt iedere leerling, van kleuter tot adolescent, dagelijks deel uit van een groep, zijn klas. Hoe die leerling zich daarin ontwikkelt, is sterk afhankelijk van het functioneren van de groep. Het positief beïnvloeden van het groepsproces blijkt op directe wijze van invloed op de groep leerlingen en daarmee op het individu. Er ontstaat een positiever en veiliger leefklimaat, waarin minder wordt gepest en waar er aardiger wordt gedaan tegen elkaar.                                                                                                                     

Psycholoog Abraham Maslow ontwikkelde de behoeftepiramide. Hij stelt dat men pas aan een hogere stap in de piramide toe is, als aan de lagere behoeften is voldaan. Kijkend naar de behoeftepiramide van Maslow (1954) is op te merken dat voor groepsvorming de school geen rol speelt bij de basis (lichamelijke behoeften). Belangrijk gaat de invloed worden bij het bieden van zekerheid en veiligheid. De leerkracht speelt daarin een cruciale rol. In de beïnvloeding van groepen spelen twee begrippen een belangrijke rol: macht en gezag. Als men als begeleider van de groep werkt vanuit het principe van macht, maakt men zichzelf belangrijker dan de rest, schrijft Bakker (2009). Vanuit die positie eist men macht op en maakt daar zonodig ook misbruik van. Door te investeren in het groepsproces wordt gewerkt aan goede verhoudingen en een prettige sfeer. En dat is weer van belang voor waar het in het onderwijs om gaat: kennisoverdracht. Dat blijkt in veilige groepen vele malen soepeler te verlopen. Kinderen voelen zich daar gezien en veilig.

Bij navraag onder ervaren groepsleerkrachten op basisscholen (persoonlijke communicatie, 27 mei 2019) bleken zij zich te bedienen van verschillende methoden om, al vanaf de start van een schooljaar, te bouwen aan een positief groepsklimaat. Zo noemden zij onder meer:
- het bouwen aan een veilig klimaat;
- het bieden van een duidelijke structuur, o.a. door het (samen) vaststellen van regels;
- elkaar leren kennen en de verhoudingen die er zijn binnen de groep;
- het onderhouden van gemaakte afspraken.
Stuk voor stuk benadrukten zij het belang van een positief pedagogisch klimaat, waarin kinderen respectvol omgaan met elkaar, zich veilig voelen en, als het even kan, plezier hebben.

Van Engelen (2011) stelt dat of een groep zich positief of negatief ontwikkelt, afhangt van de normen en waarden van de groep. Hoe positiever de normen, des te positiever de groep. Maslow noemt als derde trap van zijn piramide ‘de behoefte aan sociaal contact’. Zowel buiten als binnen de muren van het klaslokaal is het van belang daar voorwaarden en ruimte voor te creëren. Vanuit dat oogpunt merkt Van Engelen (2011) op dat het het beste is te kiezen voor een opstelling waarin leerlingen in groepjes zitten. Door deze samenstelling kan makkelijker samengewerkt worden en kan men elkaar beter helpen. Dit is positief voor onderlinge relaties. Samenwerken moet overigens door een leerproces van meerdere jaren geleerd worden.

Volgens Keers (1987) heeft ieder mens het nodig gewaardeerd te worden en erkenning te krijgen. Op school is de eerst aangewezene om daar een voorbeeldrol in te spelen uiteraard de leerkracht. Door het positieve te accentueren, tevredenheid te tonen als iets goed loopt, te letten op de gesprekstoon en medeleven te tonen (zowel bij succes als bij verdriet) gaan kinderen dat makkelijker overnemen, met alle positieve gevolgen voor hun zelfbeeld, hun zelfvertrouwen en hun bijdrage aan de groepssfeer.