Jildau Brandt is werkzaam als studentenadviseur bij ROC Drenthe College. In deze functie begeleidt zij zowel leerlingen als docenten bij het omgaan met moeilijk verstaanbaar gedrag.
Wat merkt u van verschillen tussen leerlingen betreffende kansgelijkheid?
Jildau: Er zijn grote verschillen en dat heeft heel erg met de gezinssituatie te maken. Welke sociaaleconomische klasse zit je? Wat is het opleidingsniveau van je ouders? Hoe kijken de ouders zelf tegen werken of de maatschappij aan, vinden die dat belangrijk, motiveren en stimuleren die hun kind? Of zijn ze vooral bezig met hun eigen dingen? Maar ook de ballast vanuit het gezin die meekomt speelt een rol. Je ziet toch dat bij de lagere ontwikkelingsniveaus er ook meer problematiek speelt. Tussen de ouders, maar ook de andere kinderen binnen het gezin waar meer problematiek speelt. Dat neemt een leerling allemaal mee op het moment dat hij hier de school binnenstapt. Als een leerling die ballast niet heeft, kan hij hier makkelijker leren en ontwikkelen dan wanneer hij die wel heeft. Dat is een grote beïnvloedende factor .
Ik werk veel met onze eigen leerlingen van niveau twee op het mbo, en leerlingen die instromen vanuit het speciaal onderwijs en Entree, maar ook met de leerlingen van de Vavo (Volwassen havo). Daar zit wel een verschil tussen. Dat merk je, omdat bij de eerste groep de ouders veel minder betrokken zijn. Vaak komen ze niet eens op oudergesprekken waar ze wel voor zijn uitgenodigd, terwijl bij de Vavoleerlingen de ouders veel meer betrokken zijn. Ze hebben vaak zelf al gezocht naar oplossingen en weten vaak beter de weg te vinden in alle mogelijkheden die er zijn.
Een ander punt is de overgang van de leerlingen van het speciaal onderwijs naar een regulier mbo. Deze is heel groot. Als je kijkt naar uitval van de leerlingen die oorspronkelijk uit het speciaal onderwijs komen of de leerlingen die vanuit het praktijkonderwijs komen, dan zit daar een heel groot verschil in met de leerlingen die vanuit een reguliere school voor voortgezet onderwijs doorstromen. Meestal zijn ze gewend aan kleinere groepen met veel meer individuele aandacht. Op het MBO moeten ze dan opeens alles zelf maar uitzoeken.
Leerlingen met een fysieke beperking hebben wij niet veel. Degene die er zijn, redden zich. Het maakt waarschijnlijk wel uit of de beperking zorgt voor een afwijkend uiterlijk, zodat die leerling misschien vatbaarder is voor pestgedrag of zich in ieder geval veel bewuster is van zijn anderszijn, dan iemand die in een rolstoel zit, maar verbaal wel sterk is. Maar dit is een aanname.
Verder zijn er nog de anderstaligen. Dat is een lastiger groep. Ze hebben ten eerste een taalachterstand, maar daarnaast is vaak hun diploma hier hergewaardeerd op een te hoog niveau. Je verwacht dat die diplomawaardering goed geborgd is, maar dat blijkt in de praktijk lastig. Hier kom je achter door te testen op meer dan de taligheid. Dat zorgt voor onbegrip, omdat ze in het land van herkomst hoger op de maatschappelijke ladder stonden, terwijl hun niveau voor ons onderwijssysteem niet toereikend is en ze dus op een veel lager niveau moeten instromen. Dit is wel een risico waardoor ze misschien wel afhaken, omdat dat heel erg tegenvalt. Vanuit de cultuur verlies je dan een beetje je gezicht, in plaats van apotheker of arts te worden, stroom je hier in bij niveau 2 en begin je met schoonmaken. Dat is lastig om mee om te gaan.
Ook het verschil tussen jongens en meisjes, zeker op het gebied van taligheid, zorgt voor minder kansgelijkheid.Taligheid is heel erg belangrijk. Want ook al is het cognitieve niveau hoog genoeg voor een bepaald niveau, dan kan een kleine woordenschat alsnog voor een achterstand zorgen.
Wat kan een docent doen om iedereen zo optimaal mogelijk te laten functioneren?
Jildau: Leren is meer dan reproduceren of aan een opdracht voldoen. Persoonlijke ontwikkeling is ook minstens zo belangrijk. Het gaat ook om een goede beroepshouding. Maar ook gewoon mens zijn, dat ze staan voor de keuzes die ze maken. Het eigenaarschap ontwikkelen, dat je keus hebt en dat je staat voor die keuze en niet zomaar wat doet.
Bij niveau twee op het mbo gaat het heel weinig over de lesstof en vooral over de persoonlijke ontwikkeling, maar het is wel heel erg docentafhankelijk. Wat je ziet is dat bepaalde docenten met bepaalde leerlingen overweg kunnen. Ze hebben daar een zwak voor en zullen voor die leerlingen harder lopen dan voor andere leerlingen. Dat mag niet, maar dat gebeurt wel. Dit zorgt er ook voor dat leerlingen die minder ondersteund worden, terwijl ze het misschien wel meer nodig hebben, het heel moeilijk hebben en soms daardoor afhaken. Zeker als de docent zich daar minder van bewust is dat hij dat doet of zich er wel bewust van is, maar daar niet meer in wil veranderen.
Het is ook zeker van belang hoeveel tijd een docent heeft per klas/leerling. Als er minder uren beschikbaar zijn, zal toch de lesstof prioriteit hebben boven de persoonlijke aandacht die aan de leerling gegeven kan worden. Tijd is een factor net als persoonlijkheid. Wil een docent leren en informatie over de problematiek inwinnen om zo de leerling beter te begrijpen? Het is heel erg van belang dat de leerling zich gezien en gehoord voelt. Dat zorgt voor een vertrouwensband, waardoor het makkelijker wordt om met de leerling het gesprek aan te gaan over zijn gedrag.
Welke rol kan de studentenadviseur hierbij spelen?
Jildau: Informatie verschaffen over de verscheidenheid aan problematiek. Hoe kan een docent omgaan met de specifieke problematiek van een leerling? Er kan advies op maat worden gegeven en sparren is een mogelijkheid. Maar vooral begrip kweken voor het moeilijk verstaanbaar gedrag van de leerling is van belang. Is het gewoon pubergedrag of komt het door de thuisomstandigheden? Wat maakt dat de leerling zo doet?
Het is van belang dat de docent de leerling door een andere bril leert zien, dat er breder gekeken wordt. Het is mijn rol, als studentadviseur, om de docent duidelijk te maken dat niet elke leerling hetzelfde is en dus soms een net iets andere benadering nodig heeft. Daarnaast is de studentadviseur de connectie met “buiten”. Als er iets aan de hand is, zorg ik ervoor dat de ouders worden betrokken en eventueel hulpverlening in gang wordt gezet. De rol van studentenadviseur is eigenlijk die van verbinder tussen de leerling, de ouders, hulpverlening en de docenten.
Hoe kan aan inclusief onderwijs gestalte worden gegeven?
Jildau: Het gaat heel erg over de interactie tussen docent en leerling. Waarom moet elke leerling aan hetzelfde plaatje voldoen? Het is mooi dat we opleiden voor hetzelfde diploma, maar ook daar zijn verschillen. De ene leerling haalt het met een 6, de andere met een 9. Dus ook dat zorgt toch voor ongelijkheid. Door Passend onderwijs kun je dat wel meer naar elkaar toe trekken. Onderwijs op maat zou ervoor kunnen zorgen dat leerlingen het beste uit zichzelf halen. Dat heeft te maken met hoeveel financiële armslag hiervoor is, maar ook de visie van de opleidingsmanager. Hoeveel beweegruimte krijgt de docent hiervoor? Docenten moeten beter ondersteund worden met scholing en individuele begeleiding. Passend onderwijs is ingevoerd zonder de docenten hier goed op voor te bereiden. Het zou mooi zijn als er meer scholing zou komen op het praktische vlak, hoe ga je met specifiek gedrag om? Een en ander is toch ook erg afhankelijk of de docent de wil heeft om hiermee aan de slag te gaan of op deze manier naar de leerling wil kijken.
Eigenlijk zou het mooi zijn als nieuwe docenten er heel bewust van worden gemaakt dat lesgeven tegenwoordig over meer gaat dan alleen maar kennisoverdracht. Dat het begeleiden van leerlingen ook heel erg op het persoonlijke vlak ligt. Voor de docenten die er al zijn, zouden er bijeenkomsten georganiseerd kunnen worden om in zijn algemeenheid meer begrip te kweken voor moeilijk verstaanbaar gedrag. Zo kan er een groter draagvlak gecreëerd worden. Ook om zo te zorgen dat er meer veiligheid gecreëerd wordt in het contact tussen de studentadviseur en de docent, zodat docenten makkelijker kennis en ondersteuning komen halen.