Er zijn dus atomen met hetzelfde atoomnummer maar met verschillende massagetallen. Dit noem je isotopen.
Isotopen van een atoom hebben dus hetzelfde aantal protonen, maar een verschillend aantal neutronen.
Hieronder het voorbeeld van N (stikstof):
Wat heb je eraan, kun je je afvragen.
Er bestaan twee stabiele isotopen, namelijk 12C en 13C. Er bestaat ook een derde, onstabiele vorm en dat is 14C (met 14 neutronen).
Onstabiel betekent dat 14C heel langzaam overgaat in 14N en 1 elektron het atoom verlaat. Deze reactie verloopt heel langzaam.
De halfwaardetijd ervan is 5730 jaar. Dat betekent dat elke 5730 jaar de hoeveelheid 14C halveert. De stikstof (14N) die ontstaat, is stabiel.
14C kun je heel goed gebruiken om de ouderdom van resten van organismen te bepalen.
Tijdens het leven neemt een organisme voortdurend koolstof op, en dat is in dezelfde 12C en 14C verhouding als zijn omgeving.
Op het moment dat een organisme dood gaat, stopt de opname van 12C en 14C.
Vanaf dat moment neemt de hoeveelheid 14C af (omdat deze onstabiel is), terwijl de hoeveelheid 12C gelijk blijft (die is stabiel). Dat betekent dat de verhouding tussen 14C en 12C alsmaar kleiner wordt.
De halfwaardetijd is bekend, dus als je de beginverhouding weet, dan kun je uit de eindverhouding berekenen hoe lang geleden het organisme is gestopt met 14C opnemen. Dus ook hoe lang geleden het organisme dood ging.
Deze ouderdomsbepaling noem je de C14-datering.
Bekijk de volgende video over deze methode.