Een vergelijking van de beleving van passend onderwijs in het regulier basisonderwijs(BaO), speciaal basisonderwijs(SBO) en het voortgezet onderwijs(VO).

Wat opvalt is dat collega’s veel merken van passend onderwijs. Het huidige onderwijs is niet hetzelfde als 15 jaar geleden. De stijging van het aantal zorgleerlingen laat zich op alle drie de schoolsoorten zien. De diversiteit van zorgleerlingen wordt vooral op BaO en SBO genoemd. Bij alle drie de schoolsoorten wordt de toegenomen administratie genoemd als kenmerk van passend onderwijs.

Het BaO geeft duidelijk aan niet voldoende kennis en/of handvatten te hebben om passend onderwijs vorm te geven. Zij geven aan dat het hen aan kennis, tijd en middelen ontbreekt. In het SBO is dat het minste het geval. Daar wordt gezegd dat dat kan komen doordat men daar minder gebonden is aan leerdoelen. Op het VO vindt men dat men op de opleiding te weinig kennis krijgt van specifieke problemen en stoornissen. Op SBO en BaO wordt ook genoemd dat de problemen zo specifiek zijn dat meer kennis hierover gewenst is. Bij VO en SBO geven de IB'er, teamleider en directeur aan dat zij wel genoeg handvatten en kennis hebben. Blijkbaar speelt de wens om kennis vooral bij leerkrachten in de klas.

Veel docenten geven aan wel eens handelingsverlegen te zijn geweest. Waar in het BaO en VO de handelingsverlegenheid voortkomt uit leerlingen met leer- of gedragsproblemen, geven de leerkrachten in het het SBO aan dat de handelingsverlegenheid meestal te maken heeft met leerlingen met gedragsproblematiek. Ook het te laat inzetten van interventies wordt genoemd bij VO en SBO.
Vraag 4: wat vind je zelf van passend onderwijs?
In het BaO, VO en het SBO geven veel collega’s aan dat passend onderwijs een mooi streven is. Er moet gekeken worden naar wat kinderen werkelijk nodig hebben. Echter, bij vrijwel iedereen komt er een ‘maar’ achter. De meeste ‘maren’ in het BaO gaan over het teveel aan problematieken in een te grote klas waardoor de leerkracht het gevoel heeft dat hij tekort schiet. Dit laatste punt, het gevaar dat kinderen tekort worden gedaan en dat je als leerkracht tekort schiet, wordt ook meerdere malen genoemd in het VO. In het SBO wordt dat punt helemaal niet genoemd. Dit kan verklaard worden doordat daar de klassen kleiner zijn en er zijn daar meer handen in de groep. De gedachte dat passend onderwijs een bezuinigingsmaatregel zou zijn, wordt ook vaak genoemd bij het BaO, VO en SBO. De financiering is op dit moment niet voldoende voor dat wat men wil bereiken met passend onderwijs.
Vraag 5: wat zijn volgens jou oplossingen als het gaat om passend onderwijs?
Als oplossingen worden door leraren in het BaO vooral kleinere groepen en meer handen in de klas gegeven. Meer handen in de groep wordt in het SBO ook als oplossing gezien. Kleinere groepen is niet nodig daar de groepen op het SBO al kleiner zijn. Betere opleiding en scholing wordt door leerkrachten in alle drie de onderwijssoorten aangegeven. Betere begeleiding van de leerkracht en leerling en betere facilitering komt ook overal terug.
Conclusie:
Over het algemeen kun je stellen dat leraren voorstander zijn van passend onderwijs als doel op zich. Dat kinderen zoveel mogelijk dicht bij huis onderwijs moeten kunnen genieten en dat er een plaats moet zijn binnen ons onderwijssysteem voor ieder kind, daar blijken maar weinig leerkrachten het niet mee eens zijn. Uit de korte vragenlijst blijkt dat vooral leerkrachten in het BaO zich in de steek gelaten voelen. Daar wordt geklaagd over te grote klassen, het verdichten van de problematiek van kinderen, te weinig handen in de klas en te weinig kennis over hoe te handelen. De samenwerkingsverbanden gaan immers uit van gedragsverandering en begeleiding van de leerkracht en niet van directe begeleiding van de leerling. Door passend onderwijs zien de SBO-leerkrachten ook een verzwaring van de problematieken en wordt er meerdere malen aangegeven dat er te laat wordt doorverwezen, met frustratie en grote leerachterstanden bij het kind als gevolg. In het VO wordt vooral gevraagd om meer kennis, maar ook hier worden kleinere klassen en betere begeleiding genoemd.
Als we deze gegevens vergelijken met een groot onderzoek in Passend onderwijs op school en in de klas (Smeets, de Boer, van Loon-Dikkers, Rossen, & Ledoux, 2017) valt op dat de verschillen tussen BaO en Vo vooral gaan over competenties en self-efficacy van leraren. Deze worden in het BaO beter gewaardeerd. Toch heeft het VO het gevoel dat op school beter kan worden toegekomen aan de speciale onderwijsbehoeftes van kinderen. Vooral wanneer er gekeken wordt naar voldoende ondersteuning, blijkt dat het geval.