In de eerste plaats is het belangrijk om in te grijpen op het moment dat de leerkracht signalen opvangt in de klas. De pedagogisch Mederwerker van unit 7/8 van basisschool La Res gaf aan dat het vooral belangrijk is om het gesprek aan te gaan met de leerlingen. "Het begint bij het starten van een conversatie. Op die manier begin je heel laagdrempelig over het onderwerp meidenvenijn". Door gebruik te maken van oplossingsgerichte gespreksvoering (Bannink, 2013), laat je de leerlingen met een oplossing komen. Hierdoor zijn de leerlingen betrokken en zullen zij elkaar aansporen om zich aan de gemaakte afspraken te houden.
Als bijlage is een powerpoint toegevoegd, die ik in mijn klas heb gegeven om het gesprek rondom meidenvenijn aan te wakkeren.
Daarnaast is het Volgens Visser (2016) vooral van belang dat de leerkracht oog heeft voor meidenvenijn en dat hij/zij laat merken dat hij het gedrag doorheeft. De reactiesnelheid is daarbij van belang. Het is belangrijk om tijdens observaties te letten op signalen van meidenvenijn (zie het worddocument om meer werkvormen in te zien).
Het is belangrijk om samen met de intern begeleider of een gedragspecialist te kijken naar de signalen die de leerkracht opvangt. Daarbij is het belangrijk om vanuit de theorie van Bronfenbrenner naar de leerlingen te kijken. Door deze theorie te gebruiken, kan er gekeken worden waar het probleem zich voor doet en hoe het opgelost kan worden.
Ook is het van belang om aandacht te spenderen aan de groepsvorming (Tuckman, 1965) tijdens de gouden weken, na vakanties en op momenten dat er veranderingen optreden in de klas (leerling verlaat de klas of er komt een leerling bij). Door Cooperatieve leerstrategiƫn in te zetten, leren kinderen met elkaar samen te werken (Kagan & Kagan, 2014).
Een klassieke ingreep bij meidenvenijn is het de schuld geven van de koningin en de gepeste positieve aandacht geven. Uit onderzoek (Olweus, ) is gebleken dat er meer betrokkenen zijn bij pestgedrag dan de koningin en de gepeste. Aan de hand van het onderzoek van Olweus () heeft Bob van der Meer (1988) een vijfsporenaanpak uitgewerkt:
Op het moment dat de rollen en het bijbehorende gedrag wordt los gelaten door alle betrokkenen, kan het sociale systeem veranderen en zal het meidenvenijn afnemen. Het is daarbij van belang dat de leerlingen door ouders en leerkrachten begeleid worden (Visser, 2016).
Door de theorie van Ofman (2002) in te zetten, kunnen leerlingen tot nadenken worden gezet. Bij deze theorie gaan leerlingen over zichzelf hun kernkwaliteiten en valkuilen opschrijven. Hierdoor krijgen de leerlingen meer eigen inzicht in het handelen. Hier kan vervolgens het gesprek over gevoerd worden (zie hieronder een afbeelding over de kernkwadranten van Ofman).
