Opdracht: Jezelf voorstellen
Maak tweetallen en voer onderstaande stappen uit:
- Maak oogcontact.
- Loop naar de ander toe.
- Stel jezelf voor (je mag ook doen alsof je iemand anders bent):
- Geef een stevige hand, terwijl je de persoon blijft aankijken
- Zeg je naam
- Vertel iets over jezelf, wat houd je bezig, wat is je passie ( dit kan alles zijn zolang het maar iets over jou zegt).
- Luister goed naar hoe de ander zichzelf voorstelt.
- Zorg dat je onthoudt hoe hij heet
- Zorg dat je onthoudt wat de ander over zichzelf vertelt (en kom daar later in het gesprek op terug).
- Zo houd je een gesprek aan de gang:
- Luister naar wat de ander te vertellen heeft
- Stel open vragen. Dat zijn vragen waarop je niet alleen met ja of nee kunt antwoorden. Door open vragen te stellen komt een gesprek op gang en kom je meer te weten over de ander. Een open vraag begint met een vraagwoord: wie, wat, waar, wanneer, hoe.
- Vraag door over wat iemand heeft vertelt
- Zorg voor een paar gespreksstarters. Een gesprekstarter is een vraag of opmerking om een gesprek mee te beginnen. Het zijn vragen waarop mensen eenvoudig kunnen beantwoorden. Vragen of opmerkingen die kunnen gaan over de plek waar je samen bent, hoe de ander daar terecht is gekomen, over het werk of het bedrijf van de ander of over een bepaalde opleiding.
- Vertel iets over jezelf: Vertel een (waargebeurd) verhaal (van jezelf) over een onderwerp dat van toepassing is.
- Vraag wat je wilt weten.
- Glimlach; als je glimlacht dan vinden anderen het prettiger om met je te praten dan wanneer je dat niet doet. Een goede start van een gesprek begint met een (korte) glimlach.
- Blijf zorgen voor oogcontact.
|

|