De Tachtigers

De Tachtigers

Weg met de saaie, gezapige literatuur uit de oude tijd! Rond de jaren tachtig (1880-1890) waren grote veranderingen gaande, in de literatuur zien we een doorbraak met de oprichting van De  Nieuwe Gids.  Vooral het werk van nogal wat predikanten moest het ontgelden. De belangrijkste tachtigers waren Jacques Perk, Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel, Herman Gorter, Albert Verwey, Frederik van Eeden en Jac. van Looy.

Enkele uitgangspunten van de Tachtigers waren:

 

Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten,

En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon

Over mij-zelf en 't al, naar rijksgeboôn

Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten, -

fragment gedicht Willem Kloos

 

Tachtigers  literatuurgeschiedenis.nl

Een oude welgestelde mevrouw zou aan Willem Kloos een envelop met 1000 gulden overhandigd hebben met de woorden `dat geld beschouw ik als geheel verloren’. Kloos had haar geld gevraagd om een nieuw tijdschrift op te richten, waarin jonge schrijvers de plek konden vinden die hun geweigerd werd door de traditionele tijdschriften. De oprichting van De Nieuwe Gids was daarmee rond. Er was nu een podium voor schrijvers als Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel en Frederik van Eeden, die vaak afwijzingen hadden moeten slikken van andere tijdschriften.

De eerste aflevering van De Nieuwe Gids opende met een hoofdstuk uit De kleine Johannes, een roman van Frederik van Eeden waarin een gevoelige, fantasierijke jongen tegenover een rationele geleerde geplaatst wordt. Vanaf het tweede nummer schreef Willem Kloos de Literaire kroniek waarin hij oude literatuur belachelijk maakte en nieuwe uitbundig bejubelde.

De Nieuwe Gids heeft een revolutie betekend in de Nederlandse literatuur. De literatuur die een moreel doel had werd afgedankt. Het ging nu alleen nog maar om de kunst zelf, die aan zichzelf genoeg had. De nieuwe literatuur moest ook nieuwe vormen vinden. De auctoriale (alwetende) verteller in de roman, die commentaar gaf op de verwikkelingen en die duidelijke voorkeuren had, werd afgeschaft. Een roman moest neutraal zijn, geen standpunten vooraf innemen. Ook in de taal zochten de schrijvers naar vernieuwing. Het introduceren van spreektaal en grove taal was niet voldoende. Er moest ook een taal gemaakt worden die de kleine nuances van impressies aankon. Als literatuur de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie is, zoals Kloos schreef, dan hoort daar ook een allerindividueelst woordgebruik bij.

Een liefde (1887) van Lodewijk van Deyssel, Mei (1889) van Herman Gorter en Eline Vere (1889) van Louis Couperus gelden als hoogtepunten van deze stroming. Ze werden nog overtroffen door Verzen (1890) van Herman Gorter, waarin de dichter breekt met alle overgeleverde dichtvormen en kwam hij tot een sensitivistisch impressionistisch taalgebruik, gekenmerkt door ongrammaticaliteiten, ongebruikelijke woorden en stamelende zinnen:

De lente komt van ver, ik hoor hem komen

en de boomen hooren, de hooge trilboomen,

en de hooge luchten, de hemelluchten,

de tintellichtluchten, de blauwenwitluchten,

trilluchten.