De jongens zijn de klos
Bloederziekte (hemofilie) komt nauwelijks bij meisjes voor maar wel bij jongens.
Hoe kan dat? Die vraag ga je in deze stap beantwoorden.
Opdracht 1 Bloederziekte
Zoek de symptomen van bloederziekte op. Noteer de antwoorden.
Gebruik de bron: Gezondheidsplein
Het gen voor bloederziekte ligt op ons 23e chromosomenpaar.
Dat is een paar apart want bij mannen en vrouwen zijn de homologe chromosomen niet gelijk.
Dat heeft gevolgen voor geno- en fenotype.
Opdracht 2 X-chromosomaal
Gebruik de Kennisbank om een antwoord op de vraag te geven.
KB: Genotype en fenotype
KB: Kruisingen
Waardoor zijn er meer jongens dan meisjes met bloederziekte?
Formuleer het antwoord eerst voor jezelf en vergelijk het daarna met twee klasgenoten.
Eigenschappen die X-chromosomaal zijn geven we in een kruisingsschema op een speciale manier aan.
Daarmee ga je nu oefenen.
Opdracht 3 Kleurenblindheid
Maak per persoon de kleurenblindtest op: www.tveen.nl
Leg uit hoe de kleurenwaarneming van iemand met rood-groen kleurenblindheid verandert.
Opdracht 4 Kleurenzien
Het gen voor kleurenzien ligt op het X-chromosoom.
Het allel voor kleurenzien (XK) is dominant.
Neem het schema over en vul de genotypes op de juiste plaats in het schema.
kleurenziend | kleurenblind | |
Genotype man | ||
Genotype vrouw |
Opdracht 5 Kleurenblinde dochter
Twee ouders kunnen beiden kleuren zien.
Ze krijgen een kleurenblinde dochter.
Hoe verklaar je dat?
Opdracht 6 Bananenvliegjes
Bij bananenvliegjes komen ook eigenschappen voor die op het X-chromosoom liggen.
Bananenvliegjes hebben meestal rode oogjes. Het gen voor oogkleur ligt op het X-chromosoom.
Het allel voor witte oogjes is recessief.
Een heterozygoot rood-ogig vrouwtje van de bananenvlieg wordt gekruist met een rood-ogig mannetje.
Maak een kruisingschema van deze ouders(P) met kun kinderen(F1).
Vergelijk je schema met een klasgenoot.
Opdracht 7 Erfelijk
Voor een aantal erfelijke ziektes geldt ‘jongens zijn de klos’.
Leg deze uitspraak uit en gebruik de kennis die je in deze stap hebt opgestoken.
Vergelijk je antwoord met dat van je buurman/vrouw.
Overleg bij twijfel met je docent.