Stap 2

Tabellen

Maak in Word drie tabellen met twee kolommen.

Tik in het eerste vakje van de eerste kolom: 'hele werkwoord'.
Tik in het eerste vakje van de tweede kolom: 'voltooid deelwoord'.

In Tabel 1 komen minimaal vijf werkwoorden waarvan het voltooid deelwoord eindigt op een '-t'.
Bijvoorbeeld: Vissen (want je schrijft: Hij heeft gevist).

In Tabel 2 komen werkwoorden (weer minimaal vijf) waarvan het voltooid deelwoord eindigt op een '-d'.
Bijvoorbeeld: Rennen (want je schrijft: Hij heeft gerend).

In Tabel 3 komen minimaal vijf sterke werkwoorden en het daarbij horende
voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld: Gaan – gegaan (sterk, want je schrijft: hij ging).


Vergelijk jouw tabellen met de tabellen van een klasgenoot.
Verbeter elkaars werk. Laat je werk zien aan je docent.