Tabellen
Maak in Word drie tabellen met twee kolommen.
Tik in het eerste vakje van de eerste kolom: 'hele werkwoord'.
Tik in het eerste vakje van de tweede kolom: 'voltooid deelwoord'.
In Tabel 1 komen minimaal vijf werkwoorden waarvan het voltooid deelwoord eindigt op een '-t'.
Bijvoorbeeld: Vissen (want je schrijft: Hij heeft gevist).
In Tabel 2 komen werkwoorden (weer minimaal vijf) waarvan het voltooid deelwoord eindigt op een '-d'.
Bijvoorbeeld: Rennen (want je schrijft: Hij heeft gerend).
In Tabel 3 komen minimaal vijf sterke werkwoorden en het daarbij horende
voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld: Gaan – gegaan (sterk, want je schrijft: hij ging).
Vergelijk jouw tabellen met de tabellen van een klasgenoot.
Verbeter elkaars werk. Laat je werk zien aan je docent.