Stap 3

Sterk of zwak?
Werkwoorden worden verdeeld in zwakke en sterke werkwoorden.

Bij sterke werkwoorden verandert de klinker van de stam.
Voorbeeld:
Tegenwoordige tijd: De kinderen lopen op straat.
Verleden tijd: De kinderen liepen op straat.
Lopen is dus een sterk werkwoord.

Bij zwakke werkwoorden blijft de klinker gelijk.
Voorbeeld:
Tegenwoordige tijd: Ze spelen samen.
Verleden tijd: Ze speelden samen.
Spelen is dus een zwak werkwoord.

Schrijf nu zelf vijf voorbeelden van sterke werkwoorden op.
Geef ook vijf voorbeelden van zwakke werkwoorden.

Vergelijk de werkwoorden die jij hebt opgeschreven met de werkwoorden die je klasgenoot.
Zijn er woorden waar jullie over twijfelen?