De regels

Interpunctieregels

                                                 

 

 

 

  1. Als je een pauze hoort: Ik ga wel alleen naar de stad, blijf jij maar thuis.
  2. Tussen twee persoonsvormen: Als Misja honger krijgt, eet hij vaak een appel
  3. Bij een opsomming: Marcel weet nog niet of hij wil voetballen, skaten, wielrennen of gamen.
  4. Voor voegwoorden (want, maar, of, enz.): Myrthe wil niet naar buiten, want het regent.
  5. Voor- of nadat iemand wordt aangesproken en voor of na woorden als ach, hé, hè: Niels, wil je ook een stukje taart? Waarom doe je zo gestrest, Kees? Ach, zoek het uit!
  6. Voor en na een uitgebreide bijvoeglijke bijzin. Dat is een bijzin die je ook weg zou kunnen laten: Groningen, dat hoog in het noorden ligt, is een mooie stad.
  7. Voor en na een bijstelling. Een bijstelling geeft extra informatie: Mevrouw van Galen, onze buurvrouw, heeft twee honden.

 

  1. Voor een opsomming: Marijke had goede cijfers voor haar examen: een acht, een negen en een tien. Deze meubelzaak verkoopt van alles: banken, bedden, kasten en stoelen.
  2. Voor een citaat. Je leest dan iets, wat iemand letterlijk zegt. Mijn vader zei tot mijn verbazing: ”Van mij mag je.” “Ik wil dat niet”, zei ik toen.
  3. Voor een verklarende of toelichtende opmerking als je in een zin woorden als immers, namelijk, als volgt en want  erbij kunt denken: Ik heb barstende hoofdpijn: ik ben net tegen een deur aangelopen.

  1. Kan je in een zin woorden als immers, namelijk, als volgt of want erbij denken? Gebruik dan een dubbele punt. Staan dit soort woorden er al, gebruik dan een puntkomma. Ik kom iets later: (want) mijn bus is te laat. – Ik kom iets later; mijn bus is namelijk te laat.
  2. Je gebruikt een puntkomma ook bij opsommingen waarbij de zin doorloopt, maar wel elk deel op een nieuwe regel komt te staan. De buurt kent veel hangjongeren doordat:

 

  1. Om aan te geven waar een citaat (iets wat letterlijk gezegd of geschreven is) begint en eindigt. Mandy vroeg me: ”Wanneer kom je bij me langs?”
  2. Om aan te geven, dat je woorden niet in de normale betekenis gebruikt. Dat je ze ironisch bedoelt. Stefan heeft weer “uitstekend” gekookt; het ziet eruit als verteerd voedsel en ruikt naar oude sportschoenen. PSV heeft een “fantastische” wedstrijd gespeeld: 5-0 verloren.
  3. Om een woord of begrip te laten opvallen. Hierbij worden vaak enkele aanhalingstekens gebruikt. Een gorilla wordt ‘mensaap’ genoemd, omdat hij zo op de mens lijkt.

 

 

Regels interpunctie uitgelegd