Elk type zintuigcel heeft voor elk soort prikkel ook een bepaalde drempelwaarde. Dit betekent dat een prikkel sterk genoeg moet zijn om de zintuigcel te laten reageren op deze prikkel met het sturen van een impuls door de zenuw.
De kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt, heet de drempelwaarde.
Als een docent fluistert, zal een leerling die vooraan in de klas zit wel horen dat er wat wordt gezegd, en een leerling achteraan niet. De drempelwaarde voor het geluid wordt dan bij de leerling die vooraan zit wel overschreden en die voor de leerling achteraan niet. In de afbeelding hiernaast zie je dat er alleen een impuls onstaat als de drempelwaarde wordt overschreven in de linkergrafiek.
De drempelwaarde voor een prikkel is niet altijd even hoog. Wanneer een bepaalde prikkel lange tijd duurt, ontstaan er in de zintuigcellen minder impulsen. Dit heet gewenning. De drukzintuigen in je huid sturen impulsen naar je hersenen als je kleren aantrek, omdat deze druk uitoefenen op je huid. Maar al snel gaan de drukzintuigen geen signalen meer sturen, omdat ze gewend zijn aan de druk. Je zou ook helemaal gek worden als al je zintuigen maar impulsen zouden blijven sturen!
Een andere factor die een rol speelt is motivatie. Als je nu gaat letten op de druk die je kleding op je huid uitoefend, voel je hem wel weer.
En als laatste kunnen je grote hersenen je waarnemingen beïnvloeden. Een goed voorbeeld hiervan is gezichtsbedrog. Bij het verwerken van de impulsen gaan je hersenen op basis van ervaring sommige dingen invullen die er eigenlijk niet zijn.
Kijk maar naar het voorbeeld hieronder:
De lijnen lijken niet recht te zijn, maar dat zijn ze wel.
- ? - Maak opdracht 3 in je werkboek