Aanleiding en doel: Waarom schrijf je dit verslag?
Onderwerp: Waarover gaat je verslag?
Wat was je opdracht (stage, assessment, project, etc.)
Waar vond het plaats?
Wanneer heb je de opdracht uitgevoerd?
Aan welke competenties wilde ik werken?
Wat wilde ik leren?
De reflectie
Beschrijf de situaties die voor jou betekenisvol zijn en die kenmerkend zijn voor het beroep waarvoor je wordt opgeleid. Het is een betekenisvolle situatie, wanneer je er een bepaald gevoel bij hebt (prettig of onprettig). De situatie hoeft voor een ander niet betekenisvol te zijn.
In je reflectieverslag zelf beschrijf je minstens drie situaties en geef je per situatie antwoord op de volgende vragen:
Wanneer gebeurde het en wat gebeurde er?
Wat was je rol in de situatie?
Wat was de rol van anderen?
Wat was de situatie; wat gebeurde er, wanneer, wat was jouw rol en wat was de rol van anderen?
Hoe heb je gehandeld?
Wat wilde je bereiken met je gedrag en waarom?
Wat werd er van je verwacht en wat verwachtte je zelf van jezelf?
Hoe voelde je je tijdens de situatie en waarom?
Welk effect had jouw gedrag op anderen en waarom?
Kun je aan jouw gedrag en de situatie een bepaalde theorie verbinden?
Op welke manier heeft de situatie je aan het denken gezet?
Wat was positief?
Wat kan verbeterd worden, ofwel welke leerdoelen kun je stellen?
Wat ben je over jezelf en anderen te weten gekomen?
Wat kan of wil je een volgende keer uitproberen, anders of beter doen?
Wat wil ik veranderen en wat wil ik hetzelfde blijven doen? Waarom?