Het woord zegt het al; deze leveren ons energie. Energie heb je nodig om te kunnen bewegen, maar ook om te kunnen denken. Ook zorgen de energieleverende stoffen ervoor dat onze lichaamstemperatuur op peil blijft. Energieleverende stoffen worden in de lichaamscellen verbrand; hierdoor komt warmte en energie vrij.
De energieleverende stoffen zijn:
- koolhydraten
- vetten
- eiwitten
Er bestaan verschillende soorten koolhydraten:
- Zetmeel (= drievoudige suiker= poly-accharide); dit is een bindmiddel dat voorkomt in bijvoorbeeld: aardappelen, peulvruchten, brood, rijst en macaroni. Behalve energie levert zetmeel ons ook vitamines en mineralen.
- Suikers(enkelvoudig en tweevoudig= mono- en di-saccharide); komen niet alleen voor in snoep of als suiker, maar zit ook in
bijvoorbeeld fruit en melk.
- Voedingsvezels; zijn onverteerbare koolhydraten. Zij leveren ons dus geen energie, maar hebben wel een belangrijke taak bij de spijsvertering. Ze bevorderen het kauwen, geven langer een verzadigd gevoel en bevorderen de darmwerking. Bovendien bevatten voedingsvezels ook weer vitamines en mineralen. Voedingsvezels zitten in bijna alle plantaardige produkten.
We hebben gezien dat in de mond de splitsing van de ( meervoudige) suikers al begint; dit gaat verder in de twaalfvingerige en de dunne darm. Uiteindelijke blijven er drie soorten enkelvoudige suikers over namelijk:
- fructose
- galactose
- glucose
Om goed te kunnen functioneren hebben we een bepaalde hoeveelheid glucose nodig. Glucose kan dan ook rechtstreeks door het bloed vervoerd worden naar de lichaamscellen; fructose en galactose moeten in de lever eerst omgezet worden tot glucose. Daarna kan het ook naar de lichaamscellen vervoerd worden.
Bevat het bloed voldoende glucose dan worden glucose, fructose en galactose in de lever omgezet tot glycogeen. Deze omzetting gebeurt met behulp van insuline, een hormoon uit de alvleesklier. De glycogeen wordt opgeslagen in de spieren en de lever. (Als de glycogeenvoorraden “vol” zijn worden glucose, fructose en galactose opgeslagen als vet).
Als het glucosegehalte van het bloed te laag wordt, wordt glycogeen weer omgezet tot glucose. Dit gebeurt in de lever met behulp van de hormonen adrenaline en glucagon.
Zie voor uitgebreide beschrijving readerartikel 1.
Behalve energie leveren vetten ons ook vitamines en zorgen ze ervoor dat onze organen beschermd worden. Ook zorgen de vetten voor een isolatielaagje tegen de kou. Vetten zitten in:
- plantaardige producten; bijvoorbeeld zonnebloemolie, maïsolie, plantaardige margarine., enz.
- dierlijke producten; bijvoorbeeld vlees, melk, kaas, enz. Vetten zijn opgebouwd uit vetzuren, deze kunnen we verdelen in:
- verzadigde vetzuren
Door de eeuwen heen zijn voor de mens deze vetzuren een
belangrijke energiebron geweest. Ze komen onder andere voor in
rundvet, spek, cacaovet en margarine. De laatste jaren worden deze
steeds meer in verband gebracht met hart- en vaatziekten. Gebleken is
dat het gebruik van veel verzadigde vetzuren de kans op het
dichtslibben van de bloedvaten vergroot. Speciaal de kransslagaderen,
die het hart van bloed moet voorzien, worden nauwer. Dit proces heet
aderverkalking of arteriosclerose, arteriosclerose verhoogt de kans op
een hartinfarct.
- Cholesterol
Cholesterol komt ook in dierlijke vetten voor. Het is een, voor het lichaam, onmisbare stof dat nodig is voor het goed laten verlopen van allerlei lichaamsprocessen. De wanden van elke cel bestaan voor een klein gedeelte uit cholesterol. In bloedvaatwanden van dichtgeslibde bloedvaten komt veel cholesterol voor. Cholesterol en andere vetdeeltjes kunnen zich af zetten langs de vaatwanden waardoor deze dikker en stugger worden.
Hoe hoger het cholesterolgehalte hoe groter de kans op het krijgen van een hart- of herseninfarct.
Gebleken is dat onverzadigde vetzuren het cholesterolgehalte van het bloed verlagen, terwijl verzadigde vetzuren deze juist verhogen.
- onverzadigde vetzuren
Het belangrijkste onverzadigde vetzuur is linolzuur.
Het komt veel voor in producten als zonnebloemolie, maïsolie en
dieetmargarine. Een voeding met onverzadigde vetzuren kan mee helpen
om hart- en vaatziekten te voorkomen.
Onverzadigde vetzuren kunnen verzadigde vet- en cholesteroldeeltjes in de vaatwanden verminderen. Hierdoor worden de wanden weer dunner en minder stug.
Stofwisseling
In de twaalfvingerige darm wordt het vet door het galsap verdeeld (= emulgeren). Hierdoor kunnen de vetten in de twaalfvingerige en dunne darm gemakkelijker gesplitst worden in glycerol en vetzuren. In de lymfevaten kunnen uit vetzuren en glycerol weer vetten opgebouwd worden en met het bloed vervoerd worden naar de lichaamscellen worden. Een deel van de vetzuren gaat via lever direct naar de cellen en wordt gebruikt voor verbranding. Het deel wat niet direct nodig is wordt opgeslagen in vetdepots.