3. Fases van een stof

Het deeltjesmodel wordt bijvoorbeeld gebruikt om de verschillende fasen en faseovergangen te verklaren.

Vaste stof

Bij een vaste stof zitten de moleculen dicht op elkaar. Dat zorgt ervoor dat de aantrekkingskracht tussen de moleculen erg hoog is. De moleculen hebben een vast plaats, ze trillen alleen op hun plek.

 

Smelten

Wanneer de temperatuur verhoogt wordt krijgen de moleculen meer energie. Ze gaan dan meer trillen en de afstand tussen de moleculen wordt groter en de aantrekkingskracht kleiner. het smeltpunt is bereikt als de aantrekkingskracht te klein is geworden om de moleculen op hun plek te houden.

Vloeistof

Bij een vloeistof hebben de moleculen geen vaste plek meer, ze bewegen door elkaar heen. De afstand tussen de moleculen is een stuk groter dan bij een vaste stof. De aantrekkingskracht een stuk kleiner, maar nog wel sterk genoeg om de moleculen bij elkaar te houden.

Verdampen

Wanneer de temperatuur nog meer wordt verhoogd krijgen de moleculen nog meer energie. ze gaan dus steeds meer bewegen. Zo kan een molecuul aan het oppervlakte zo ver weg bewegen dat de aantrekkingskracht van de andere moleculen niet meer erop werkt. Het molecuul is naar de gas fase gegaan. Op deze manier verdampt een vloeistof langzaam. Hoe hoger de temperatuur hoe sneller een vloeistof verdampt.

Gas

Gas moleculen bewegen zich volledig los van elkaar en met hoge snelheid. De aantrekkingskracht tussen moleculen is bijna niet meer aanwezig omdat de afstanden heel groot zijn. In tegenstelling tot de andere twee fases kun je een gas samenpersen, omdat de afstanden tussen de moleculen zo veel groter zijn.