Grammatik-1

Grammatik: De toekomende tijd
Je hebt al geleerd hoe je de tegenwoordige tijd en de verleden tijd in het Duits maakt.
Als je over je toekomstplannen en andere dingen die nog moeten gebeuren, wilt praten, moet je echter ook de toekomende tijd kunnen gebruiken.
Hoe je die maakt, leer je hier.

Maken
Je maakt de toekomende tijd met het hulpwerkwoord 'werden' en het hoofdwerkwoord.
Lees in het tekstblok de theorie.

Het hulpwerkwoord 'werden' vervoeg je, van het hoofdwerkwoord gebruik je de infinitief (het hele werkwoord).

bv.
Ich werde dir helfen. (Ik zal je helpen.)
Er wird eine Ausbildung machen. (Hij zal een opleiding doen.)

De persoonsvormen van 'werden' zijn:
 
ich werde
du wirst
er/sie/es wird
wir werden
ihr werdet
sie/Sie werden

'Werden' in combinatie met een ander werkwoord betekent 'zullen'.

'Werden' zonder een ander werkwoord betekent 'worden':

bv.
Am 12. Mai werde ich 15. (Op 12 mei word ik 15.)
Er wird Pilot. (Hij wordt piloot.)

Übung 1: Zullen of worden?
Kies de juiste vertaling van het werkwoord 'werden'.
Geef antwoord op de vragen.


  1. Peter wird etwas mit Musik machen.
    1. wordt
    2. zal
  2. Anke und Sara werden Verkäuferinnen.
    1. worden
    2. zullen
  3. Wirst du zu meiner Party kommen?
    1. Wordt
    2. Zal
  4. Das werdet ihr sehen, wenn wir bei euch sind.
    1. worden
    2. zullen
  5. Das wird eine Überraschung.
    1. wordt
    2. zal
 

Übung 2: Persoonsvormen 1
Neem het schema over in je schrift en zet de persoonsvorm op de juiste plek.
Je kan kiezen uit:
wirst – werden – werde – wird – werdet

ich ...
du ...
er ...
wir ...
ihr ...


Vergelijk je antwoorden met een klasgenoot.
Bij twijfel zoeken jullie samen naar de juiste vervoeging.

 

Übung 3: Persoonsvormen 2
Neem de zinnen over in je schrift en vul de juiste persoonsvorm van 'werden' in.


Übung 4: Voornemens
Schrijf de zinnen op in je schrift en maak er toekomende tijd van.

  1. Ich bestehe die Prüfung.
  2. Er macht den Realschulabschluss.
  3. Max und Lisa heiraten.
  4. Wir strengen uns an.
  5. Oliver macht Karriere.

 

Antworten
Controleer je antwoorden van de vorige oefeningen.

 


Toekomende of tegenwoordige tijd
Soms hoef je in het Duits geen toekomende tijd te gebruiken.
Iets wat in de toekomst gaat gebeuren kan dan toch gewoon met de tegenwoordige tijd aangeduid worden.
Lees hierover in het tekstblokje.



Vaak gebruik je woordjes als 'später' (later)‚ 'nächste Woche' (volgende week), 'im Sommer' (in de zomer), 'nach der Schule' (na school) of 'bald' (binnenkort) als je over iets in de toekomst praat.

Door deze tijdsbepalingen is eigenlijk al duidelijk dat het over de toekomst gaat.
Daarom kun je in dit soort gevallen gewoon de tegenwoordige tijd in plaats van de toekomende tijd gebruiken.

Voorbeeld:

Nächstes Jahr werde ich eine Ausbildung zum Gärtner machen.
Door 'nächstes Jahr' wordt al duidelijk dat ik in de toekomst een opleiding tot tuinman zal doen.

In Duitsland zegt men dan ook gewoon:

Nächstes Jahr mache ich eine Ausbildung zum Gärtner.
Volgend jaar doe ik een opleiding tot tuinman.


Übung 5: Welke tijd?
Mag je deze zinnen ook gewoon in de tegenwoordige tijd gebruiken? Doe de oefening en kies 'ja of nee?'

Probleem
In het Nederlands gebruik je vaak het werkwoord 'gaan' in plaats van 'zullen'.
bv.
Wat ga je na school doen?

Je mag dat werkwoord (ga) niet letterlijk vertalen. Voor de toekomende tijd gebruik je het werkwoord 'werden'.
In het Duits wordt de zin dus:
Was wirst du nach der Schule machen?

Let op: ➜ Alleen als 'gaan' het hoofdwerkwoord is, mag je het met 'gehen' vertalen:
Ik ga nu naar huis. ➜ Ich gehe jetzt nach Hause.

Übung 6: Gehen?
Wähle den richtigen Satz.
Doe de oefening en kies de juiste zin.

 

Ten slotte... 
Controleer je antworoden onderaan het thema bij 'Antworten'.