In het Nederlands komen heel wat werkwoorden voor, die oorspronkelijk uit het Engels komen.
Voorbeelden zijn: skaten, typen, bungeejumpen, e-mailen en appen.
Hoe weet je of je de voltooid deelwoorden van deze werkwoorden met een d of een t schrijft?
't ex-fokschaap
Je maakt het voltooid deelwoord als volgt: ge + ik-vorm + d/t
Bijvoorbeeld het werkwoord skaten (rijden op skates)
Het voltooid deelwoord = ge + ik-vorm + d/t = ge + skate + t = geskatet.
Nog een voorbeeld: het werkwoord saven (opslaan)
Het voltooid deelwoord = ge + ik-vorm + d/t = ge + save + d = gesaved
Laatste voorbeeld: het werkwoord racen.
Het voltooid deelwoord = ge + ik-vorm + d/t = ge + race +t = geracet.
Tijd voor een oefening!