Als het goed is, weet je wat een werkwoord is. Een werkwoord is een doe-woord.
Voorbeelden van werkwoorden: lopen, liggen, zijn, blijven, lachen, leren, vallen enz. enz.
Je weet ook wat een persoonsvorm is. Dat is een vorm van het werkwoord.
Je kuntt de persoonsvorm op drie manieren vinden:
Maak de zin een vragende zin. De persoonsvorm (pv) komt dan vooraan te staan.
Bijv. Hans loopt naar huis → Loopt Hans naar huis → loopt is de pv
Verander de zin van tijd. Van verleden tijd naar tegenwoordige tijd, of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Bijv. Hans loopt naar huis → Hans liep naar huis → loopt is de pv
Verander de zijn van getal. Van meervoud naar enkelvoud, of andersom. Het werkwoord dat dan meeverandert is de persoonsvorm.
Bijv. Hans loopt naar huis → De jongens loopt naar huis → loopt moet worden: lopen → loopt is de pv.
En wat is nou het voltooid deelwoord?
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord. Het is geen persoonsvorm. Hoe herken je het voltooid deelwoord?
Het voltooid deelwoord komt altijd voor in combinatie met een vorm van hebben, zijn of worden.
Voorbeelden:
werkwoord: lopen → hij heeft gelopen → gelopen is het voltooid deelwoord
werkwoord: spelen → ze hebben gespeeld → gespeeld is het voltooid deelwoord
Oké, nu kun je gaan testen of je het voltooid deelwoord kunt herkennen in de zin.