| Erfelijke eigenschappen Kenmerken/eigenschappen die een organisme aan zijn nakomelingen kan doorgeven. |
Chromosomen Het deel van een celkern dat genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten. |
| Gen Deel van een chromosoom, dus een stukje van het DNA met een code: informatie over één erfelijke eigenschap. |
DNA Moleculen die de bouwstenen zijn van chromosomen. In het DNA zijn de erfelijke eigenschappen van een organisme vastgelegd. |
| Genotype De verzameling genen; de genetische of erfelijke informatie van een individu. |
Fenotype Ook wel uiterlijke eigenschappen; alle waarneembare kenmerken van een individu. Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en milieufactoren (omgeving). |
| Dominant Een dominante eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) volledig tot uiting. Het allel is dominant over een recessief allel. |
Recessief Een recessieve eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) alleen tot uiting als beide allelen op het chromosomenpaar recessief zijn. Wanneer een dominant allel aanwezig is, overheerst de dominante eigenschap en zal de recessieve eigenschap niet tot uiting komen. |
| Chromosomenparen Chromosomen komen in tweetallen (in paren) voor in celkernen van lichaamscellen. Per paar is één chromosoom afkomstig van de ene ouder en één chromosoom van de andere ouder. |
Allel Een van de verschillende varianten van een bepaald gen. Bijvoorbeeld: een allel voor bruine ogen ligt op het ene chromosoom van een chromosoompaar en een allel voor blauwe ogen ligt op het andere chromosoom. |