Family tree
Je gaat een stamboom maken van je eigen familie (een family tree).
Maak eerst oefening 1.
Oefening 2
Maak groepjes van drie of vier leerlingen.
Bespreek met je groepje deze vragen:
Wat betekenen deze woorden? Zoek ze op in een woordenboek. son-in-law - brother-in-law - stepmum - stepsister - cousin Let op:Cousin kun je in het Nederlands op twee manieren vertalen. Zoek allebei de betekenissen op.
Wat is het verschil tussen een 'cousin' en een 'nephew'?
Wat het verschil tussen 'cousin' en een 'niece'?
Oefening 3
Create you own family tree
Je gaat nu zelf een stamboom maken.
Om inspiratie op te doen kun je afbeeldingen googlen.
Gebruik de zoekterm: family tree.
Neem een groot vel papier en teken daarop je eigen stamboom.
Zet zo veel familieleden in je stamboom.
Schrijf bij elk familielid de juiste Engelse naam.
Maak bij elk familielid een tekening of plak een foto.
Vertel een klasgenoot in het Engels over je stamboom. Wie horen er bij je gezin? Welke andere familieleden heb je?