Mono en Stereo

Mono:

Van 1895 tot ongeveer 1980 was de grammofoonplaat de belangrijkste geluiddrager. Op een grammofoonplaat is het geluid vastgelegd als een golfspoor, dat in de plaat is geperst. De naald van de platenspeler (grammofoon) volgt dit golfspoor en wordt zo in trilling gebracht. Door deze trillingen te versterken, kon het oorspronkelijke geluid weer hoorbaar gemaakt worden.

Tot 1958 werd alle muziek mono opgenomen. Dat houdt in dat er maar één signaal werd vastgelegd. Als je een mono grammofoonplaat afspeelt, krijg je dus maar één signaal terug. Om dit signaal hoorbaar te maken, heb je aan één geluidsbox genoeg.

Je kunt een mono signaal wel naar twee geluidsboxen toesturen, maar dan komt uit beide boxen precies hetzelfde geluid. Voor de luisteraar lijkt het of de muziek uit één punt komt, tussen de twee geluidsboxen in. Dat klinkt wat onnatuurlijk, want in het echt is muziek ruimtelijk: het geluid komt van verschillende kanten op je af.

Stereo:
In 1930 ontdekten wetenschappers dat je met twee geluidsboxen een ruimtelijk gevoel kunt oproepen. Je moet dan uit de ene box een (iets) ander geluid laten komen dan uit de andere box.

Het duurde nog lang voor deze ontdekking praktisch werd toegepast. Pas in 1958 kwamen de eerste stereo grammofoonplaten op de markt. Op zo'n stereo grammafoonplaat zijn (net als op een CD) twee signalen vastgelegd: één signaal voor de linker geluidsbox en één signaal voor de rechter geluidsbox. Er wordt ook wel gezegd dat stereo werkt met twee signalen.

Het ruimtelijk effect in stereogeluid wordt veroorzaakt door twee verschillen in het linker en het rechter signaal
1) Er wordt gewerkt met volumeverschillen: als het linker signaal harder is dan het rechter signaal, dan lijkt het geluid van links te komen.
2) Er wordt gewerkt met faseverschillen: in het ene signaal komt een geluid net iets eerder dan in het andere signaal.

Faseverschil:
Om te begrijpen hoe een faseverschil het geluid 'ruimtelijk' kan maken, moet je in gedachten recht voor de luidsprekers gaan zitten.

Als het linker signaal iets voorloopt op het rechter signaal, komt het geluid iets eerder bij je linker oor aan dan bij je rechter oor. Je krijgt dan het gevoel dat het geluid van links komt. Als iemand links van jou praat, is het geluid ook eerder bij je linker oor dan bij je rechter oor.

Surround:
In een stereo opname kun je wel het verschil horen tussen links en rechts, maar niet tussen voor en achter. Om het gevoel te krijgen dat het geluid van alle kanten op je af komt, heb je een surround systeem nodig. Een surround systeem bestaat uit 5 gewoone luidsprekers en een subwoofer. Vakmensen noemen dit een 5.1 surround systeem.

Op een dvd die je met een surround systeem kunt afspelen, zijjn zes verschillende signalen vastgelegd. De signalen 1 t/m 5 zijn bestemd voor de gewone geluidsboxen. Deze vijf signalen zorgen samen voor het ruimtelijk effect. Eén apart signaal is bestemd voor de subwoofer. Omdat mensen lage tonen niet goed kunnen 'plaatsen', maakt het niet uit dat deze tonen uit één luidspreker komen.

Kijk even naar het volgende filmpje. Hierin wordt uitgelegd hoe mono en stereo in studios wordt gebruikt.

https://www.youtube.com/watch?v=bIA59Jnm7vo