Stap 3 - Sprechen/Hören/Schreiben

Präsentation

  1. Präsentiert euren Vorschlag in der Klasse.
  2. Macht während der anderen Präsentationen Notizen.
  3. Schreibt auch Argumente und Gegenargumente auf.
  4. Stellt Fragen, wenn Informationen fehlen oder etwas undeutlich ist.

Diskussion

  1. Besprecht eure Vorschläge in der Klasse. Diskutiert darüber.
  2. Entscheidet gemeinsam, bei welchem Restaurant ihr essen wollt.
  3. Beurteilt dann die e-Mail an das gwählte Restaurant, so dass euer Lehrer sie versenden kann.

    Evaluatie spreken

    Kijk bij elk onderdeel welke omschrijving je voor jezelf van toepassing vindt.
    Hoe vind je dat je het hebt gedaan?

    Spreken

    GOED

    VOLDOENDE

    ONVOLDOENDE

     

    De juiste woorden kennen en gebruiken

    Ik kan alle eenvoudige woorden gebruiken om antwoord op de vragen te geven.

    Ik kan de meest noodzakelijke woorden gebruiken om me antwoord op de vragen te geven.

    Ik kan de meest eenvoudige woorden nog niet gebruiken om antwoord op de vragen te geven.

     

    Grammatica – zinnen maken

    Ik kan alle geleerde grammatica gebruiken in eenvoudige zinnetjes.

    Ik kan de meeste, maar nog niet alle grammatica gebruiken in eenvoudige zinnetjes.

    Ik kan de geleerde zinnen niet formuleren, maar gebruik losse woorden zonder zinsverband.

     

    Duidelijk -vloeiend spreken

    Ik praat bijna zonder aarzelingen vlot door.

    Ik praat redelijk vlot door,  met af en toe een aarzeling.

    Ik praat met te veel pauzes en aarzelingen en zonder intonatie.

     

    Uitspraak

    De uitspraak van wat ik geleerd heb klinkt  verstaanbaar voor mijn klasgenoot.

    De uitspraak van wat ik geleerd heb klinkt redelijk verstaanbaar voor mijn klasgenoot.

    De uitspraak van wat ik geleerd heb klinkt niet verstaanbaar genoeg voor mijn klasgenoot.

     

    Overbrengen van de boodschap

    Ik kan anderen zonder veel moeite duidelijk maken wat ik bedoel en wat ik wil.

    Ik kan ook goed reageren op wat mijn klasgenoot heeft verteld of een vraag stellen.

    Ik kan anderen met wat moeite duidelijk maken wat ik bedoel.
    Ik vind het lastig om te reageren op wat mijn klasgenoot heeft verteld of een vraag stellen.

    Ik kan anderen niet duidelijk maken wat ik bedoel.
    Reageren op wat mijn klasgenoot heeft verteld kan ik niet goed. Ook een vraag stellen vind ik lastig.