Mond en keelholte

Mondholte & Keelholte

In de mondholte begint de vertering van voedsel. Door het kauwen, wordt het voedsel in kleine stukjes verdeeld. Hierdoor kun je voedsel makkelijker doorslikken. In deel 1 heb je geleerd dat bij het kauwen ook het oppervlak van het voedsel wordt vergroot.

De speekselklieren produceren speeksel, dat bestaat uit water, slijm en een enzym. Het slijm, water en enzymen hebben allemaal hun eigen functies. Het slijm zorgt ervoor dat de glijbaarheid van het voedsel verhoogd wordt, waardoor het inslikken gemakkelijker gaat. Het enzym in speeksel zorgt ervoor dat zetmeel verteert wordt. Hierdoor wordt zetmeel deels in je mond al verteerd.

Met je tong kun je het voedsel vanuit je mondholte naar je keelholte duwen. Doordat je slikt, wordt het voedsel in je slokdarm geduwd. Bij het inslikken wordt de neusholte automatisch afgesloten met de huig en de luchtpijp met het strotklepje (zie video 1). Hierdoor kan het voedsel alleen naar de slokdarm toe. Door de darmperistaltiek kan het voedsel in je slokdarm voortgeduwd worden naar je maag. In de slokdarm worden er geen verteringssappen aan het voedsel toegevoegd.

Video 1 'Huig en strottenklep

 

Begrippen

Tong: Tong heb je nodig voor slikken, proeven en spreken.

Gebit: Vermalen van voedsel. Je voedsel wordt daardoor in kleine stukjes verdeeld, waardoor je het makkelijker kunt slikken. Door het voedsel in kleine stukjes te verdelen, wordt het oppervlakte van het voedsel vergroot. Hierdoor zijn de voedingsstoffen in het voedsel beter bereikbaar voor de enzymen.

Speeksel: Het voedsel mengt met het speeksel. Het speeksel bestaat uit water, slijm (betere glijbaarheid) en een enzym om zetmeel te verteren.

Huig: Sluit neusholte af tijdens het slikken.

Strottenklepje: Sluit luchtpijp af tijdens het slikken.