We gaan het nu hebben over de oppervlakte van ruimtelijke figuren. Tijdens het vorige kopje heb je geleerd wat de oppervlakte betekend. We moeten erop letten dat we oppervlakte en inhoud niet door elkaar houden. Oppervlakte wordt aangegeven als bijvoorbeeld vierkantemeter (m2) en inhoud wordt aangegeven als kubiekemeter (m3). Dit wordt door door veel leerlingen fout gedaan omdat ze denken dat het over de inhoud gaat terwijl de vraag over de oppervlakte gaat.
Een ruimtelijk figuur heeft meerdere vlakken. Om de oppervlakte van dit hele figuur te berekenen moeten we alle vlakken appart van elkaar uitrekenen. Bijvoorbeeld bij een kubus met ribben van 10 cm zoals hieronder
Deze kubus heeft zes van dezelfde vlakken. Om de oppervlakte van een vlak te berekenen moeten we eerst het figuur herkennen. Een vlak van de kubus is een vierkant. Om de oppervlakte te berekenen van een vierkant gebruiken we de volgende formule:
Oppervlakte vierkant = lengte x breedte
De lengte van het vierkant is 10 cm
De breedte van het vierkant is 10 cm
De oppervlakte van het vierkant = 10 cm x 10 cm = 100 cm2
Nu weten we dat de oppvervlakte van een vierkant 100 cm2 is. De kubus bestaat niet uit een vierkant, maar uit 6 vierkanten. De totale oppervlakte van de kubus = 100 cm2 x 6 = 600 cm2
We kunnen dit ook doen bij de prisma hieronder
Om de oppervlakte te berekenen van dit prisma moeten we het figuur opdelen in 5 vlakken. 2 Driehoeken en 3 rechthoeken. De uitwerking staat hieronder.
Als laatste is hier een quiz om je kennis te testen. Kijk of het je lukt om de vragen goed te beantwoorden. Lukt het niet lees dan nog een keer de theorie hierboven.