Lees de onderstaande uitleg goed door!
Persoonlijke voornaamwoorden noemen (meestal) personen zonder ze bij naam te noemen. Het woord zegt het eigenlijk al, het is een persoon. Ze staan ook weleens in plaats van een dier of ding in de zin. Ze vervangen een zelfstandignaamwoord.
(De man mag mee. --> Hij mag mee.)
(Der Mann darf mit. --> Er darf mit.)
Persoonlijke voornaamwoorden zijn er in verschillende vormen. Ze kunnen het onderwerp kunnen zijn, het lijdend voorwerp en het aanwijzend voornaamwoord. In deze les hebben we het alleen over het onderwerp(in het Duits de 1e naamval) en het lijdend voorwerp (in het Duits de 4e naamval).
Voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden die het onderwerp kunnen zijn: ik, jij, hij, zij, het, jullie, wij, zij en u.
Voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden die het lijdend voorwerp kunnen zijn: mij, je, hem, haar, het, hen, ons, ze en u.
Voorbeeldzin onderwerp: Ik roep Ina.
Voorbeeldzin lijdendvoorwerp: Ik roep haar.
Nu heeft de zin twee persoonlijke voornaamwoorden ik en haar. Ik is nog steeds het onderwerp en haar is het lijdend voorwerp. (Wie roept? Ik! Wie of wat roep ik? Haar!)