Lees de onderstaande uitleg goed door!
Allereerst, hoe vind je het onderwerp in een zin?
Door de vraag: Wie/wat + werkwoordelijk gezegde? te stellen.
Hij loopt door de deur.
Wie/wat + loopt? = hij!/onderwerp/1e naamval
We hebben nu dus vastgesteld dat het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp deze vormen kan hebben:
ik, jij, hij, zij, het, jullie, wij, zij en u.
We gaan deze nu in het Duits vertalen!
Je ziet in in deze tabel 3 keer het woord 'sie' staan. Dit kan zeer verwarrend zijn. Je moet hiervoor goed naar de zin kijken om te zien welke 'sie' hier bedoeld wordt.
sie = zij (1 vrouwelijke persoon)
sie= zij (meervoud groep)
Sie= u (1 persoonlijk die beleefd aangesproken wordt. Let op! De U-vorm in het Duits wordt altijd gevolgd door een werkwoord in het meervoud. In het Nederlands zeggen we 'u gaat' en in het Duits zeggen we 'Sie gehen'.)
Voorbeeldzinnen:
Sie läuft nach Hause.
Je ziet hier aan het woord 'lauft' dat het enkelvoud is en het dus 1 vrouwelijke persoon moet zijn.
Laufen sie nach Hause?
Je ziet hier aan het woord 'laufen' dat het meervoud is en het dus om de zij in de groepsvorm.
Sie laufen nach Hause.
Je ziet hier aan het woord 'laufen' dat het meervoud is en om de U vorm gaat of de zij-vorm.
Soms is het heel moeilijk om het verschil te zien tussen de Sie(de u-vorm) en de sie(zij meervoud) als deze beide vooraan de zin staan en dus een hoofdletter hebben. Dit is echter niet erg, de zin klopt grammaticaal in beide gevallen.