Stap 1 - Spieren

Opdracht 1 Training van spieren
Bestudeer in Kennisbank:

KB: Spieren in beweging

  1. Vul in het schema van de figuur bij de nummers 1 t/m 6 de woorden herstel, training, supercompensatie in.

  2. Op tijdstip 1 en tijdstip 4 wordt een trainingsprikkel gegeven.
    Hoe groot moet trainingsprikkel 1 zijn ten opzichte van trainingsprikkel 2?
  3. Zowel kracht als uithoudingsvermogen van de spier kunnen toenemen. Wat is er veranderd in een spier die krachtiger is geworden?
  4. Wat is er in de spieren op celniveau veranderd als het uithoudingsvermogen is toegenomen?
  5. Wat is er veranderd op weefselniveau?
  6. Bespreek de verschillen tussen de twee trainingen in de volgende figuur.
    Leg uit waardoor de ene training wel effectief is en de andere niet.

  7. Herhaal uit de kennisbank:
    KB: Indeling van het zenuwstelsel
    KB: Spieren in beweging

    Een goede trainingsprikkel geeft lichamelijke stress.
    De training activeert het autonome zenuwstelsel en veroorzaakt lichte schade in de spier.
  8. Welk deel van het autonome zenuwstelsel wordt geactiveerd?
  9. Helemaal voorbereid stapt de sporter in het vliegtuig.
    Op weg naar de start! Lees de volgende bron .
    Noteer welke gevolgen de vliegreis voor het zenuwstelsel kunnen hebben en wat de sporter daar tegen zou kunnen doen.