Je leert straks de verleden tijd van de hulpwerkwoorden haben, sein en werden.
Herhaal eerst nog eens de tegenwoordige tijd (ott) van deze werkwoorden.
Met de verleden tijd (ovt) kun je handelingen of toestanden in het verleden beschrijven.
Früher hatte ich eine Brille. | Vroeger had ik een bril. |
Gestern waren wir krank. | Gisteren waren wij ziek. |
Darum wurde er operiert. | Daarom werd hij geopereerd. |
Haben, sein en werden in de verleden tijd
Bestudeer de tabel en leer de vormen uit je hoofd.
|
haben |
sein |
werden |
ich |
hatte |
war |
wurde |
du |
hattest |
warst |
wurdest |
er/sie/es |
hatte |
war |
wurde |
wir |
hatten |
waren |
wurden |
ihr |
hattet |
wart |
wurdet |
sie/Sie |
hatten |
waren |
wurden |
Heb je de vormen goed geleerd?
Maak dan nu de volgende oefeningen met haben, sein en werden.