De verschillende leerwerktaken (LWT) hebben als doel de gewenste competentieontwikkeling van jou als beginnend leraar te bevorderen. Een competentie wordt omschreven als het vermogen om op basis van aanwezige kennis, vaardigheden en houdingen adequaat te handelen in complexe beroepssituaties en het vermogen om keuzes en beslissingen die tijdens dat handelen gemaakt worden, te kunnen verantwoorden en erop te kunnen reflecteren.
De zeven competenties van de leraar worden beschreven in de competentiegids (te vinden op HINT). Iedere competentie is uitgewerkt in vier niveaus via gedragsindicatoren. Een niveau staat gelijk aan een leerjaar van een regulier (vierjarig) programma. Bij je eerste stage werk je dus toe naar niveau 1.
De LWT stimuleren je om methodisch aan je ontwikkeling te werken en om bewust te worden van deze ontwikkeling door te reflecteren op je handelen. De gedragsindicatoren waar je per LWT aan werkt staan vermeld in de cursushandleiding.
Competentie 1 - Interpersoonlijk competent
• Laat zien contact met leerlingen te kunnen maken (noemt leerlingen bij naam, maakt een praatje, heeft oogcontact, sluit aan bij interesses).
• Laat zien affiniteit te hebben met de doelgroep waarvoor hij wordt opgeleid (observeert, praat met, leest over, krijgt zo een beeld van belevingswereld).
Competentie 2 - Pedagogisch competent
• Hanteert een positieve benadering naar leerlingen.
• Heeft respect voor de leerlingen; de leerlingen hebben respect voor de student.
• Oriënteert zich op verschillen tussen leerlingen (schooltype, gedrag, cultuur).
• Observeert klassen en herkent aspecten van een veilige leeromgeving.
Competentie 3 - Vakinhoudelijk en didactisch competent
• Toont zich enthousiast voor zijn vak.
• Assisteert bij verschillende lesvormen in de les.
• Beheerst de leerstof die hij/ zij moet doceren en laat zien zich hierin te hebben verdiept.
• Kan met begeleiding van de (vak)coach (gedeelten van) leeractiviteiten uit voeren in eenvoudige situaties.
• Kan een lesvoorbereiding (of een deel daarvan) maken en deze toelichten aan een collega docent.
• Past de geboden software (o.a. presentatieprogramma’s) en hardware (o.a. digibord) toe om het onderwijs vorm te geven.
Competentie 4 - Organisatorisch competent
• Heeft lesvoorbereiding in orde gemaakt (formulier).
• Is tijdig in de les.
• Heeft spullen klaar liggen; Houdt zich aan afspraken; Houdt zich aan de regels en vraagt dit ook van leerlingen.
• Heeft een goed overzicht over de groep.
• Kan verschillende lesovergangen waarnemen.
Competentie 5 - competent in samenwerken met collega’s
• Houdt zich aan team afspraken.
• Toont initiatief.
• Is zich bewust van rechten en plichten als werknemer en handelt daar naar.
• Is aanwezig bij niet-lesgebonden activiteiten.
• Is zich bewust van zijn/ haar voorbeeldrol.
Competentie 6 - competent in samenwerken met de omgeving
• Toont belangstelling voor de achtergrond van leerlingen.
• Kan een beeld schetsen van de taken, verantwoordelijkheden en rollen die een docent heeft in de organisatie en de omgeving.
Competentie 7 – Competent in reflectie en ontwikkeling
• Leeft zich in de diverse rollen van leraar (beroepshouding).
• Kan beoordelen of het beroep van leraar hem boeit en bij hem past en kan dit motiveren.
• Onderzoekt of dit beroep bij hem/ haar past.
• Laat zien dat hij/ zij wil leren (is coachbaar).
• Kan feedback ontvangen en vervolgens ander gedrag vertonen.
• Kent eigen sterkte en zwakte.
• Is in staat zichzelf zowel schriftelijk als mondeling in correct Nederlands uit te drukken of laat zien zich hierin te bekwamen.